ECLI:NL:RBZWB:2024:9386
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Rekestprocedure
- Dijkman
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vorderingen van de vrouw in kort geding betreffende omgangsregeling met minderjarige kinderen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die beiden ouders zijn van drie minderjarige kinderen. De vrouw vorderde in kort geding dat de omgangsregeling tussen de man en de kinderen zou worden geschorst tot er een onherroepelijke uitspraak in de bodemprocedure was gedaan. De vrouw stelde dat de huidige regeling schadelijk was voor de kinderen, die zich onder druk gezet voelden en niet bij de man wilden verblijven. De man daarentegen betoogde dat de omgangsregeling niet geschorst moest worden, omdat dit niet in het belang van de kinderen zou zijn. Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat de minderjarigen klem zaten tussen de ouders en dat er zorgen waren over hun welzijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van de vrouw moest worden afgewezen, omdat het in het belang van de kinderen was dat de omgangsregeling in stand bleef totdat er meer duidelijkheid was over hun situatie. De voorzieningenrechter benadrukte dat de GI (Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering) in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling de kinderen goed zou moeten volgen en ondersteunen. De beslissing werd genomen met het oog op de lopende onderzoeken en de noodzaak om de kinderen niet verder in een loyaliteitsconflict te brengen.