ECLI:NL:RBZWB:2024:9393

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
C/02/420686 FA RK 24-1494
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderbijdrage in het kader van levensonderhoud voor minderjarigen na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de kinderbijdrage voor twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.E. van Hevele, verzocht om de bijdrage voor [minderjarige 1] per 1 juli 2023 op nihil te stellen, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Kalle, verzocht om de bijdrage voor [minderjarige 2] vast te stellen op € 238,- per maand met ingang van 14 november 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarigen en dat de man de Belgische en de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 oktober 2024, waarbij beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, aangezien [minderjarige 1] sinds september 2022 bij de man verblijft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bijdrage voor [minderjarige 1] met ingang van 1 juli 2023 op nihil moet worden gesteld, omdat de man vanaf die datum geen bijdrage meer heeft betaald. Voor [minderjarige 2] heeft de rechtbank de bijdrage vastgesteld op € 238,- per maand, ingaande op 29 mei 2024, de datum van indiening van het zelfstandig verzoek van de vrouw. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vrouw de eventueel te veel betaalde kinderbijdrage voor [minderjarige 1] niet aan de man hoeft terug te betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de man zijn financiële situatie onvoldoende heeft onderbouwd en dat de vrouw haar standpunt met financiële stukken heeft onderbouwd. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw beoordeeld en de relevante wetgeving, zoals artikel 1:402 BW en artikel 150 Rv, in haar beslissing betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/420686 FA RK 24-1494
beschikking betreffende levensonderhoud d.d. 15 november 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. L.E. van Hevele, gevestigd te Oostburg,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Kalle, gevestigd te Middelburg.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 28 maart 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 29 mei 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier d.d. 17 september 2024 van mr. Van Hevele, met bijlagen;
- het F9-formulier d.d. 4 oktober 2024 van mr. Kalle, met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 16 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.
1.3. Na te noemen [minderjarige 1] is gelet op haar leeftijd in staat gesteld haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit hun relatie zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2007,
2. [minderjarige 2] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2009.
2.3.
Deze kinderen zijn door de man erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over die minderjarigen.
2.4.
De man heeft de Belgische en de vrouw de Nederlandse nationaliteit.
2.5.
Ingevolge de beschikking van deze rechtbank d.d. 30 september 2020 dient de man nu - inclusief de wettelijke indexering - € 146,38 per maand per kind te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
2.6.
De [minderjarige 1] heeft haar hoofdverblijf bij de man. [minderjarige 2] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
te bepalen dat de bijdrage in de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] per 1 juli 2023 op
nihil wordt gesteld;
te bepalen dat de bijdrage in de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] eveneens op nihil
wordt gesteld per 1 juli 2023.
subsidiair:
de vrouw te veroordelen om in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] aan de
man te voldoen een bijdrage gelijk aan het bedrag de man aan de vrouw dient te voldoen, en
wel € 137,83 met ingang van 1 juli 2023, althans een bedrag en met ingang van zoals Uw
rechtbank vermeent in goede justitie te bepalen.
3.2.
De vrouw voert (deels) verweer en verzoekt, bij wijze van zelfstandig verzoek, het verzoek van de man om de bijdrage voor [minderjarige 1] op nihil te bepalen toe te wijzen met ingang van 17 november 2023 en de overige verzoeken van de man af te wijzen en bij eventuele toewijzing de ingangsdatum te bepalen op 14 november 2023 en tevens bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad de beschikking van deze rechtbank d.d. 30 september 2020 te wijzigen en de man te veroordelen aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] te voldoen van € 238,- met ingang van 14 november 2023, dan wel een bijdrage vast te stellen die uw rechtbank conform de wettelijke maatstaven acht en een ingangsdatum te bepalen die uw rechtbank juist acht.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen hebben in Nederland hun gewone verblijfplaats. De Nederlandse rechter komt daarom rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek.
4.2.
Om dezelfde reden is op het verzoek Nederlands recht van toepassing.
Wijziging van omstandigheden
4.3.
De man voert als grond voor zijn verzoek aan dat sinds voormelde beschikking de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de vastgestelde bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
4.4.
De vrouw erkent dat sprake is van een wijziging van omstandigheden.
4.5.
Aldus heeft zich een wijziging van omstandigheden voorgedaan die een onderzoek naar de behoefte van de minderjarigen aan een bijdrage en naar de huidige financiële draagkracht van de onderhoudsplichtigen noodzakelijk maakt. Daarna zal blijken of deze wijziging als rechtens relevant is aan te merken.
4.6.
De rechtbank zal in haar beoordeling onderscheid maken tussen de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , nu de situaties van de minderjarigen en de verzoeken ten aanzien van de bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding, van elkaar verschillen.
[minderjarige 1]
4.7.
De man stelt dat de [minderjarige 1] sinds september 2022 feitelijk bij de man verblijft en hij sindsdien haar verblijfsoverstijgende kosten voldoet. Bij beschikking van 14 november 2023 van deze rechtbank is het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man bepaald. De vrouw bleef echter voor [minderjarige 1] de kinderbijslag en toeslagen ontvangen en bleef en blijft nog immer aanspraak maken op zowel de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van [minderjarige 2] zowel als ten behoeve van [minderjarige 1] . De man heeft de bijdrage tot juli 2023 voldaan. De man stelt dat volgens het LBIO-overzicht hij ook in augustus en september 2023 de kinderbijdrage heeft voldaan.
4.8.
De vrouw bevestigt dat [minderjarige 1] haar hoofdverblijf thans bij de man heeft. Tot en met juni 2023 heeft de man de bijdrage voor [minderjarige 1] voldaan en heeft de vrouw nog de nodige lasten voor [minderjarige 1] betaald. De vrouw bevestigt voorts dat de man in september 2023 de kinderbijdrage voor [minderjarige 1] nog eenmalig heeft voldaan. Het hoofdverblijf van [minderjarige 1] is sinds 14 november 2023 bij de man bepaald. Daarvoor verbleef zij soms bij de man, soms bij de vrouw en soms elders. De vrouw is van mening dat de man de bijdrage diende te betalen tot en met 14 november 2023 en niet met verdere terugwerkende kracht.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de bijdrage van [minderjarige 1] op nihil moet worden gesteld, nu zij reeds enige tijd bij de man woont. In geschil is met ingang van welke datum dit dient te worden bepaald. De man stelt 1 juli 2023, te weten de datum dat de man is gestopt met het betalen van de kinderbijdrage, terwijl de vrouw stelt dat 14 november 2023 de ingangsdatum van de wijziging dient te zijn, nu op die datum het hoofdverblijf van [minderjarige 1] formeel is gewijzigd.
4.10.
De rechtbank oordeelt hiertoe als volgt. Uitgangspunt is dat artikel 1:402 BW de rechter een grote mate van vrijheid laat bij het vaststellen van een ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsplicht bepalend zijn, de datum van indiening van het verzoekschrift of de datum van de beschikking. Daarnaast heeft te gelden dat in geval van een verhoging van alimentatie met terugwerkende kracht de rechter niet dezelfde behoedzaamheid in acht dient te nemen en op hem niet dezelfde motiveringsplicht rust als in geval van een verlaging van de alimentatie of bij op nihilstelling daarvan met ingang van een tijdstip dat is gelegen vóór zijn desbetreffende beschikking (HR 22 december 2009, NJ 2010,14).
4.11.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat de vrouw vanaf de datum waarop [minderjarige 1] bij de man is gaan wonen zich bewust moest zijn van de mogelijkheid dat de man een wijziging in de kinderbijdrage zou kunnen vragen. Niet in geschil is dat [minderjarige 1] vanaf september 2022 bij de man verblijft. In deze maand zijn ook de omstandigheden ingetreden die voor de onderhoudsplicht bepalend zijn. De man heeft echter tot juli 2023 de kinderbijdrage aan de vrouw voldaan. De rechtbank volgt de man dan ook in zijn primaire standpunt dat die datum (1 juli 2023) als ingangsdatum dient te gelden. De vrouw had er immers toen al enige tijd rekening mee moeten houden dat er een wijziging van omstandigheden had plaatsgevonden die invloed zou hebben op de alimentatieverplichting van de man. Omdat partijen het erover eens zijn dat de alimentatieverplichting van de man met betrekking tot [minderjarige 1] op nihil moet worden gesteld, zal de rechtbank bepalen dat de kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] met ingang van 1 juli 2023 op nihil wordt gesteld.
4.12.
Partijen geven beiden aan dat de man in september 2023 nog eenmalig de kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] heeft voldaan. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat dit bedrag en eventueel andere ontvangen bedragen over de periode van 1 juli 2023 tot en met de datum van deze beschikking ter zake de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, niet van de vrouw mag worden teruggevorderd of worden verrekend, omdat ervan uit moet worden gegaan dat deze bedragen inmiddels in de consumptieve sfeer zijn verbruikt.
[minderjarige 2]
4.13.
Ten aanzien van de bijdrage ten behoeve van [minderjarige 2] stelt de man dat deze kan wegvallen tegen de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] . Het feit dat [minderjarige 1] bij de man is komen wonen is geen reden om voor [minderjarige 2] een hogere bijdrage te vragen, zoals de vrouw doet. Er is immers ten aanzien van [minderjarige 2] geen sprake van een gewijzigde behoefte dan wel draagkracht. Dit is ook niet door de vrouw aangevoerd. De man stelt dat de vrouw meer inkomsten heeft dan zij aanvoert; zij zou nog een onderneming hebben in Frankrijk waaruit zij ruim inkomen genereert. De man beroept zich op artikel 21 Wetboek van Rechtsvordering (Rv), waarin staat dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten naar waarheid aan te voeren. Dit wordt door de vrouw niet nageleefd, waardoor de rechtbank de gevolgtrekking kan maken die zij gerade acht. De gevolgtrekking die de rechtbank in dit geval dient te maken is eenvoudig, namelijk te concluderen dat de vrouw ruimschoots in staat is de bijdrage te betalen.
In reactie op hetgeen de vrouw aanvoert ten aanzien van de echtgenote van de man, bevestigt de man te zijn getrouwd. Hij woont reeds vier jaar samen en is twee jaar geleden getrouwd, namelijk op 22 februari 2022. Gezien de korte duur van dit huwelijk dient er nauwelijks rekening te worden gehouden met de verdiensten van de echtgenote van de man. De man wijst hierbij op de nieuwe wetgeving waar de verplichting voor de stiefouder geheel zou worden afgeschaft. Er dient aldus geen rekening te worden gehouden met het inkomen van de nieuwe echtgenoot.
4.14.
De vrouw voert verweer en stelt dat er geen reden is voor vermindering van de bijdrage ten behoeve van [minderjarige 2] . De zorgregeling is ongewijzigd gebleven. De wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] leidt er niet toe dat de man geen draagkracht meer heeft voor [minderjarige 2] . De behoefte van [minderjarige 2] wijzigt niet, hetgeen ook niet ter discussie staat. De man woont samen en kan de woonlasten delen. Bovendien is de man inmiddels opnieuw getrouwd. In tegenstelling tot het standpunt van de man dat de vrouw de rechtbank onjuist dan wel onvoldoende zou informeren, is het juist de man die de rechtbank onvoldoende informeert. Het verzoek van de man is dan ook onvoldoende onderbouwd en kan niet worden toegewezen. De man weet dat een stiefouder dient te worden meegenomen in de berekening. Onduidelijk is waarom er geen gegevens van de nieuwe echtgenote zijn overgelegd. Er zijn onvoldoende gegevens bekend, reden waarom de gegevens waar de vrouw vanuit is gegaan dienen te worden gebruikt. Er zijn onvoldoende stukken om op een aannemelijke wijze verweer te kunnen voeren. [minderjarige 2] woont de helft van de tijd bij de man en de stiefmoeder. Ten aanzien van de onderneming in Frankrijk geeft de vrouw aan dat hier geen inkomen uit wordt gegenereerd. Deze onderneming is puur opgezet in verband met de formele eis vanuit de Franse wetgeving. De vrouw betwist dat er sprake is van andere, zwarte, inkomsten. De vrouw verzoekt de bijdrage vast te leggen zoals door haar is verzocht.
4.15.
De rechtbank oordeelt als volgt. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat de man op 22 februari 2022 is getrouwd met zijn nieuwe partner. Op grond van artikel 1:395 BW is de stiefouder verplicht gedurende haar huwelijk of geregistreerd partnerschap levensonderhoud te verstrekken aan de tot haar gezin behorende minderjarige kinderen van haar echtgenoot of geregistreerde partner. Dat de man met zijn nieuwe partner in het huwelijk is getreden heeft aldus invloed op haar onderhoudsplicht en de draagkracht-verdeling. Dat nieuwe wetgeving er mogelijk aankomt, is onvoldoende om daarop te anticiperen.
4.16.
De rechtbank volgt niet het verweer van de man dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 1:395 BW, de stiefouder in dit geval niet meegenomen dient te worden gezien de korte duur van het huwelijk. Uit vaste rechtspraak (o.a. HR 13 juli 2012, LJN: BX1295, NJ 2012/498) volgt dat, indien de onderhoudsverplichting van de stiefouder samenvalt met die van de ouders van de kinderen, op grond van artikel 1:397 lid 2 BW geldt dat de omvang van ieders onderhoudsverplichting afhangt van de omstandigheden van het geval, waarbij als belangrijke factoren in het bijzonder gelden het gegeven dat tussen de ouder en het kind een nauwere verwantschap bestaat dan tussen de stiefouder en het stiefkind, de draagkracht van de ouder en de stiefouder en de feitelijke verhouding tot ieder van de onderhoudsplichtigen. In welke mate de stiefouder in dit geval onderhoudsplichtig is, is voor de rechtbank niet te beoordelen nu door de man geen enkel inzicht is gegeven in haar financiële situatie. Wel staat vast dat de man al geruime tijd samenwoont met zijn nieuwe partner. Zij maakt onderdeel uit van de opvoeding van de minderjarige, zeker nu [minderjarige 2] de helft van de tijd bij de man en haar verblijft.
4.17.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de stelplicht ten aanzien van de hoogte van de kinderbijdrage, de behoefte van de minderjarige en de draagkracht van de man op de man, nu hij heeft verzocht het bedrag aan kinderbijdrage te wijzigen. De rechtbank stelt vast dat de man heeft nagelaten zijn financiële situatie te onderbouwen met relevante, verifieerbare stukken, zodanig dat een compleet beeld van de financiële situatie van hem, maar ook van de stiefouder ontstaat. De man heeft het bestaan van het huwelijk aanvankelijk zelfs helemaal niet naar voren gebracht. De rechtbank overweegt daarbij in algemene zin dat artikel 21 Rv met zich meebrengt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht. Daar waar de man stelt dat de vrouw deze verplichting niet heeft nageleefd, is het naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval de man die van belang zijnde feiten, te weten in ieder geval het huwelijk met de stiefmoeder, niet heeft aangevoerd. Het nalaten van het geven van volledig inzicht in de financiële situatie van hem en de stiefmoeder komt voor risico van de man. Het lag op zijn weg om zijn verzoek deugdelijk te onderbouwen. De rechtbank kan als gevolg hiervan het netto besteedbaar inkomen en de draagkracht van de man en de stiefmoeder niet beoordelen.
4.18.
Ten aanzien van het standpunt van de man dat de vrouw haar verplichting op grond van artikel 21 Rv niet heeft nageleefd is de rechtbank van oordeel dat de vrouw voldoende heeft onderbouwd dat zij uit de onderneming te Frankrijk geen inkomsten ontvangt. De door de vrouw overgelegde belastingaangiftes komen ook overeen met haar jaarinkomen. Het standpunt van de man dat de vrouw op andere wijze inkomen genereert is door de man onvoldoende onderbouwd, reden waarom de rechtbank ook hieraan voorbij gaat. Ook overigens heeft de vrouw haar standpunt met financiële stukken onderbouwd.
4.19.
De behoefte van [minderjarige 2] is niet in geschil. Evenmin heeft de man de door de vrouw gehanteerde inkomensgegevens van hem weersproken. Gelet hierop en op hetgeen in rechtsoverweging 4.17 is overwogen, gaat de rechtbank er vanuit dat de bijdrage zoals verzocht door de vrouw kan worden voldaan door de man en zal de rechtbank het verzoek van de vrouw in zoverre toewijzen.
4.20.
De rechtbank zal de wijziging van de nu geldende bijdrage laten ingaan op 29 mei 2024, zijnde de datum van indiening van het zelfstandig verzoek van de vrouw, nu de man vanaf dat moment rekening kon houden met wijziging van de bijdrage.

5.De beslissing

De rechtbank
wijzigt de beschikking van deze rechtbank d.d. 30 september 2020 als volgt:
bepaalt dat de daarbij vastgestelde overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige 1] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2007, met ingang van 1 juli 2023 nader wordt vastgesteld op nihil;
bepaalt dat de daarbij vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] Johanna Monique Vanderbeken geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2009 met ingang van 29 mei 2024 nader wordt vastgesteld op € 238,= per maand, voor de toekomst bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
bepaalt dat de vrouw de eventueel te veel betaalde kinderbijdrage voor [minderjarige 1] die de man vanaf 1 juli 2023 tot heden heeft voldaan niet aan de man hoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Noort, en, in tegenwoordigheid van mr. Oude Weernink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 november 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.