ECLI:NL:RBZWB:2024:9394

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
C/02/357301 / FA RK 19-1848
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling na echtscheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 november 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2017. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. V.J.C. Pieters, zijn betrokken bij een geschil over de zorgverdeling na hun echtscheiding. De minderjarige is sinds 2019 onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die als gecertificeerde instelling fungeert. De man heeft verzocht om wijziging van de zorgregeling, waarbij hij een week bij hem en een week bij de vrouw wil dat de minderjarige verblijft. De vrouw heeft een zelfstandig verzoek ingediend om de huidige regeling definitief vast te leggen, waarbij de minderjarige wekelijks op woensdagmiddag bij de man is en van zaterdag tot maandag. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 oktober 2024, waarbij beide partijen en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. De rechtbank heeft de adviezen van de GI en de Stichting Jeugdzorg West Zeeland gevolgd, die een gelijke zorgverdeling adviseerden. De rechtbank oordeelt dat de huidige regeling niet in het belang van de minderjarige is en dat een co-ouderschapsregeling, waarbij de minderjarige om de week bij de man verblijft, het meest in haar belang is. De rechtbank benadrukt het belang van duidelijke communicatie tussen de ouders en de noodzaak van emotionele toestemming voor de minderjarige om bij de andere ouder te verblijven. De rechtbank heeft het verzoek van de man toegewezen en de meer of anders verzochte afwijzing gedaan.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/357301 / FA RK 19-1848
beschikking d.d. 22 november 2024
in de zaak van
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg, gevestigd te Bergen op Zoom,
tegen
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. V.J.C. Pieters, gevestigd te Goes.
over de minderjarige:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017
Informant in deze procedure is:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Middelburg.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank d.d. 14 februari 2023, met de daarin genoemde stukken;
- de brief d.d. 26 juli 2023 van de GI, met bijlagen;
- de op 4 oktober 2023 ontvangen brief van de GI;
- de op 12 januari 2024 ontvangen brief van de GI;
- de op 30 april 2024 ontvangen brief van de GI;
- het F9-formulier d.d. 5 juli 2024 van mr. Pieters, met bijlage;
- de brief d.d. 25 juli 2024 van de GI, met bijlagen;
- de brief d.d. 15 augustus 2024 van de GI;
- het F9-formulier d.d. 11 september 2024 van mr. Pieters, met bijlagen;
- het F9-formulier d.d. 1 oktober 2024 van mr. Pieters, met bijlagen;
- het F9-formulier d.d. 3 oktober 2024 van mr. Kranenburg, met bijlagen;
- het F9-formulier d.d. 7 oktober 2024 van mr. Pieters, met bijlage;
- het F9-formulier d.d. 7 oktober 2024 van mr. Pieters, met bijlage;
- het F9-formulier d.d. 9 oktober 2024 van mr. Kranenburg;
- het F9-formulier d.d. 10 oktober 2024 van mr. Kranenburg, met bijlage;
- de pleitnota van mr. Pieters.
1.2.
De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 16 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad alsook twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij beschikking van [datum] 2020 is de echtscheiding uitgesproken.
2.2.
Bij beschikking van 22 augustus 2019 is de minderjarige onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 22 februari 2025.
2.3.
Bij beschikking van 24 maart 2021 is bepaald dat de tussen partijen onderling getroffen regelingen als opgenomen in het gewaarmerkte echtscheidingsconvenant deel uitmaken van de beschikking. Verder is de zaak ten aanzien van de zorgregeling aangehouden.
2.4.
De man heeft bij brief d.d. 18 januari 2023 van mr. Pieters zijn verzoek gewijzigd en
vraagt thans de beschikking van 30 januari 2020 te wijzigen voor wat betreft de daarin
opgenomen zorgregeling, dan wel de nadien door de GI aangegeven zorgregeling te wijzigen
en
primair: te bepalen dat de minderjarige verblijft een week gedurende een cyclus van twee weken bij vader, dus van vrijdag uit school tot vrijdag uit school alsmede de helft van de
schoolvakanties en de helft van de algemeen erkende (incl. Christelijke) feestdagen;
subsidiair: te bepalen dat de minderjarige verblijft bij vader in een cyclus van twee weken,
waarbij zij in de eerste week van woensdag uit school tot vrijdag naar school bij de vader
verblijft en in week 2 van woensdag uit school tot maandagochtend naar school alsmede de
helft van de schoolvakanties en de helft van de algemeen erkende (inclusief Christelijke)
feestdagen;
meest subsidiair: een zodanige regeling vast te stellen als de rechtbank juist acht.
2.5.
Bij beschikking van 14 februari 2023 heeft de rechtbank het (gewijzigde) verzoek van de man aangehouden in afwachting van het advies van [jeugdzorginstelling] .
2.6.
Bij brief van 3 oktober 2024 heeft de vrouw een zelfstandig verzoek gedaan, inhoudende dat zij verzoekt de huidige regeling definitief vast te leggen en te bepalen dat de minderjarige wekelijks op woensdagmiddag uit school tot na het avondeten bij de man is en van zaterdag ochtend tot maandagochtend.
2.7.
Thans ligt aldus nog voor het verzoek van de man alsook het zelfstandig verzoek van de vrouw ten aanzien van een zorgregeling.
2.8.
De GI heeft bij brief van 25 juli 2025 het rapport van [jeugdzorginstelling] overgelegd. [jeugdzorginstelling] geeft hierin aan dat te zien is dat beide ouders een goede band hebben met de minderjarige en andersom. Het valt [jeugdzorginstelling] op dat de minderjarige een sterke behoefte heeft aan duidelijkheid en structuur. Zij laat zien dat ze tussen beide ouders prima kan schakelen, zolang de ouders rekening houden met haar behoefte aan duidelijkheid en structuur. De communicatie tussen de ouders met betrekking tot de opvoeding en verzorging van de minderjarige verloopt niet goed. De afspraken van de GI in het kader van de ondertoezichtstelling zijn hierin helpend. Helpend is ook dat ouders zo weinig mogelijk met elkaar communiceren en zij elkaar niet ontmoeten bij de overdrachtsmomenten. [jeugdzorginstelling] concludeert dat de zorgregeling onterecht scheef is verdeeld. Een regeling waarbij de minderjarige de helft van de tijd bij de vrouw verblijft en de helft van de tijd bij de man is voor de minderjarige geen probleem, mits beide ouders daarvoor emotionele toestemming aan de minderjarige kunnen geven. Hierbij is stevige professionele regievoering noodzakelijk. Voorts zal ingezet moeten worden op Parallel Solo Ouderschap (hierna: PSO).
2.9.
De vrouw geeft aan dat er de nodige kanttekeningen te plaatsen zijn bij de wijze van onderzoek door [jeugdzorginstelling] en de daarbij gebruikte methodieken. De vrouw acht het van belang om de interpretatie door [jeugdzorginstelling] van de door [jeugdzorginstelling] als relevant aangemerkte uitkomsten van deze specialistische onderzoeken te laten toetsen door een onafhankelijk medisch adviseur, gespecialiseerd op dat vakgebied. Hiertoe legt de vrouw een deskundigenrapport over van dhr. [naam]. Dhr. [naam] constateert volgens de vrouw gemotiveerd dat er bij het onderzoek door [jeugdzorginstelling] gebruik is gemaakt van een oneigenlijke instrumentenkeuze voor de context van het onderzoek. De instrumentkeuze doet geen recht aan de vraagstelling en onderzoekscontext en de door [jeugdzorginstelling] op grond van het persoonlijkheidsonderzoek (hierna: PO) van de vrouw gedane uitspraken vallen niet uit de resultaten van het PO af te leiden noch kunnen zij daardoor worden onderschreven. De vrouw kan zich niet vinden in de adviezen van de GI, aangezien deze aldus zijn gebaseerd op een oneigenlijk gebruik van onderzoeksmethodiek en een discutabele duiding van de daaruit voortvloeiende als relevant aangemerkte uitkomsten, conclusie en adviezen. Oneigenlijk gebruik geeft oneigenlijke adviezen. De vrouw ziet bovendien dat de minderjarige goed gedijt op de huidige regeling, die al sinds 2020 geldt. Zij verzoekt derhalve de huidige regeling definitief vast te leggen. De huidige regeling loopt goed; de vaste afspraken worden nagekomen. De vrouw heeft ook geleerd zich geen zorgen te maken. Zij is niet verantwoordelijk voor de dagen dat de minderjarige niet voor wat betreft de daadwerkelijke zorg in haar verantwoordelijkheid valt. Mocht het advies van [jeugdzorginstelling] wel deugdelijk worden bevonden en de rechtbank wel van oordeel is dat de zorg gelijk moet worden verdeeld, is de vraag wanneer die gelijke zorgverdeling moet ingaan. De vrouw ziet in het advies van [jeugdzorginstelling] een aantal randvoorwaarden, hetgeen betekent dat er eerst duidelijke aanwijzingen van de GI moeten komen, zoals het inzetten van PSO, alvorens de zorgregeling voldoende veilig gewijzigd kan worden. Aan de randvoorwaarden is nog lang niet voldaan. Een week lang bij de man verblijven is voor de minderjarige bovendien te lang. Als er al een gelijke verdeling moet komen, is het meer in het belang van de minderjarige als de week in tweeën wordt gedeeld. Dit zou betekenen dat de minderjarige dan de ene week van woensdag tot vrijdag bij de vrouw is en de andere week van woensdag tot en met maandag. De vrouw eet op donderdag namelijk altijd met de familie en de minderjarige, zo blijkt ook uit het rapport van [jeugdzorginstelling] , komt graag bij de familie moederszijde. Het enkele feit dat sprake is van goed genoeg ouderschap door de man en er geen belemmering wordt gezien, is geen indicatie om over te gaan tot een gelijke verdeling. De huidige regeling heeft een positief effect op de minderjarige. De vrouw kan zich er niet in vinden dat dhr. [naam] niet onpartijdig zou zijn, nu de wet haar die mogelijkheid geeft. Er is maar één belanghebbende en dat is de minderjarige en haar welzijn. Niet gebleken is dat hulpverlening voor haar is ingezet, terwijl dat het belangrijkste was voor de vrouw. Anders dan de werkgever van de man, kan de vrouw niet de ene week anders werken als de andere week. De vrouw vraagt zich af welk belang er voor de minderjarig aan verbonden is als ze bij de vrouw is en de vrouw geen opvang kan regelen.
2.10.
De man geeft aan al sinds 2019 een ruimere zorgregeling te verzoeken. Het advies van [jeugdzorginstelling] is duidelijk; er moet ingezet worden op een gelijke zorgregeling. Er zijn geen contra-indicaties voor uitbreiding van de zorgregeling, zodat het verzoek van de man toegewezen kan worden. De door de moeder ingeschakelde deskundigen zeggen niets over het advies inzake een 50/50 zorgverdeling, maar met name omtrent hetgeen over de vrouw is aangegeven. De GI kan hier binnen het kader van de ondertoezichtstelling mee aan de slag en kijken welke hulpverlening partijen dienen te volgen. De man kan instemmen met de uitkomst van het zeer uitgebreide onderzoek van [jeugdzorginstelling] . Hij wil zo snel mogelijk starten met de geadviseerde hulpverlening. De reactie van de psycholoog van de vrouw is subjectief. Voorts wordt uitgebreid ingegaan op een heel klein deel van het onderzoek van [jeugdzorginstelling] en dit wordt nu onder een vergrootglas gelegd, terwijl de conclusie van [jeugdzorginstelling] is gebaseerd op een heel groot pakket van onderzoeken en stukken. Dat de minderjarige zou hebben aangegeven niet bij de man te willen overnachten, komt doordat de minderjarige heel goed voelt dat de vrouw problemen heeft met de omgang. De minderjarige vertelt de vrouw datgene waarvan zij denkt dat de vrouw dat wil horen. Aan de verklaring van de psycholoog van de vrouw kan dan ook geen waarde worden gehecht. Ten aanzien van de reactie van dhr. [naam] merkt de man op dat de vraag is hoe onafhankelijk hij is, nu hij in opdracht van de vrouw een rapport heeft ingebracht. Er wordt ook door hem niets aangegeven over het advies van [jeugdzorginstelling] dat de zorg over beide ouders gelijk verdeeld kan worden. Er wordt enkel ingegaan op een heel klein onderdeel van het totale onderzoek, terwijl de conclusies van de onderzoekers van [jeugdzorginstelling] zijn gebaseerd op het gehele onderzoek. De verklaringen van de psycholoog van de vrouw en dhr. [naam] zien aldus met name op de vrouw. Er wordt niets aangegeven over de observaties ouder-kind en over het advies inzake de zorgregeling en het behandeladvies. De door de vrouw ingeschakelde deskundigen zeggen dus niets over het advies dat de zorg bij helfte kan worden gedeeld. Hetgeen over moeder wordt gezegd in het onderzoek door [jeugdzorginstelling] is ook niet doorslaggevend voor een zorgregeling tussen de man en de minderjarige. Er zijn geen contra-indicaties uit het onderzoek gebleken, zodat de zorgregeling tussen de man en de minderjarige uitgebreid kan worden. Het mag niet zo zijn dat de minderjarige de dupe is van het feit dat de vrouw geen gelijke zorgverdeling wil. Het is in het belang van de minderjarige dat zij van beide ouders kan profiteren. De man kan zo ook meer betrokken zijn met de schoolgang van de minderjarige. Wat de man betreft dient dit per direct in te gaan, omdat er nu nog een ondertoezichtstelling loopt, zodat de GI regie kan voeren en partijen kan helpen met het PSO. Daarnaast is er dan duidelijkheid, hetgeen rust zal geven. Vervolgens kan verder gekeken worden naar een individuele behandeling voor de minderjarige. Minder wisselingen is in het belang van de minderjarige, waardoor het wisselmoment vrijdag na school dient te zijn. Subsidiair is de man akkoord met de verzochte regeling door de vrouw maar wel op een ander tijdstip en helft van de vakanties. De man denkt dat het voor de minderjarige beter is als zij meer bij hem is, in een stabielere omgeving. De rondom de minderjarige gesignaleerde problemen merkt de man bij hem thuis niet. De minderjarige heeft na een wisselmoment altijd een dag nodig om te wennen. Om deze reden acht de man een week op, week af, regeling het meest in het belang van de minderjarige. Wanneer het wisselmoment op vrijdag is heeft ze immers drie dagen om te wennen aan de situatie voordat ze weer naar school moet. Doordeweeks twee keer moeten wisselen zou voor te veel onrust zorgen.
2.11.
De GI kan zich vinden in de conclusie en adviezen zoals door [jeugdzorginstelling] omschreven. De GI acht het in het belang van de minderjarige dat de huidige zorgregeling wordt aangepast naar een gelijke verdeling van de zorgregeling, waarbij de minderjarige de ene week bij de ene ouder en de andere week bij de andere ouder verblijft. Hierbij sluit de GI aan bij het advies van [jeugdzorginstelling] dat het van belang is dat de ouders elkaar niet ontmoeten bij overdrachtsmomenten, hetgeen gerealiseerd kan worden door de overdracht op school te laten plaatsvinden. Het is in het belang van de minderjarige dat de ouders op zoek gaan naar persoonlijke hulpverlening, zoals geadviseerd door [jeugdzorginstelling] en dat zij open staan voor opvoedingsondersteuning-/begeleiding. Ten aanzien van de minderjarige is het van belang dat zij speltherapie krijgt. Er zal toegewerkt moeten worden naar PSO en psycho-educatie. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling geeft de GI aan te betreuren dat de strijd tussen de ouders weer wordt opgezocht. Het onderzoek van [jeugdzorginstelling] is aangevraagd om duidelijkheid te krijgen over de zorgregeling. Wanneer er duidelijkheid is over de zorgregeling kan de behandeling bij [specialistische GGZ] worden gestart. Dit kan in het kader van de ondertoezichtstelling vorm worden gegeven. De minderjarige voelt de strijd tussen de ouders al jaren. [jeugdzorginstelling] is duidelijk in haar advies; de minderjarige voelt zich bij beide ouders thuis. Het lijkt de GI niet goed als er veel schakel- en wisselmomenten zijn in een week. Juist de duidelijkheid en structuur lijkt de GI voor de minderjarige fijn. De ouders moeten de minderjarige emotionele toestemming geven bij de andere ouder te mogen verblijven. De GI geeft aan dat het geen verschil zal maken of de regeling nu wordt aangepast, of pas na de behandeladviezen, nu de behandeladviezen ten aanzien van beide ouders gelden.
2.12.
De Raad benadrukt dat duidelijk is dat de minderjarige nood heeft aan een heldere eenduidige uitspraak waar geen discussie over is en waar door de ouders emotionele toestemming voor wordt gegeven. Van de ouders wordt verwacht dat zij een streep zetten onder de strijd en ervoor gaan. De thans ontbrekende emotionele toestemming zal voor de minderjarige lastig zijn.
2.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
2.14.
Uitgangspunt van de wet is dat het kind van de ouders over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen, recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. De meest wenselijke situatie is daarbij dat de ouders een gelijkwaardige rol spelen in het leven van een kind. Een gelijkwaardige rol betekent niet per definitie een 50/50 verdeling van de zorg- en opvoedingstaken; het gaat er bij gelijkwaardigheid ook en vooral om dat beide ouders de ouderlijke verantwoordelijkheden op gelijk niveau dragen, met respect voor elkaars rol in het leven van het kind. Ouders dienen elkaar een volwaardige rol in het leven van het kind te gunnen en het kind en elkaar daarin te ondersteunen.
2.15.
Waar [jeugdzorginstelling] na uitgebreid onderzoek adviseert dat een gelijke zorgverdeling het meest in het belang is van de minderjarige, de GI dit advies onderschrijft en de man zich kan vinden in dit advies, stelt de vrouw haar vraagtekens bij de wijze van onderzoek en de daaruit getrokken conclusies. De vrouw legt hiertoe deskundigenberichten over van haar behandelend psycholoog en van dhr. [naam]. Beide deskundigen stellen dat sprake is van een oneigenlijke instrumentkeuze voor de context van het onderzoek en de daarmee samenhangende onterechte interpretaties in pathologische richting.
De rechtbank volgt het standpunt van de vrouw ten aanzien van het advies van [jeugdzorginstelling] niet en oordeelt hiertoe als volgt. De deskundigenberichten zoals overgelegd door de vrouw zeggen iets over het persoonlijkheidsonderzoek van de vrouw, terwijl het advies van [jeugdzorginstelling] niet met name daarop is gebaseerd. Voorts ziet de rechtbank geen enkele reden te twijfelen aan het deskundig uitgevoerde onderzoek door [jeugdzorginstelling] . De conclusie van [jeugdzorginstelling] is niet voornamelijk, niet als fundament, gebaseerd op de onderzoeksmethodes waarvan dhr. [naam] stelt dat deze alleen kunnen worden toegepast bij psychopathologie. Hoewel hier geen sprake van is, zijn de onderzoeksmethodes door [jeugdzorginstelling] gebruikt nu er geen andere instrumenten voorhanden waren en het onderzoek wel een indicatie geeft of er bepaalde persoonlijkheidsstijlen zijn. In dat kader heeft [jeugdzorginstelling] de betreffende onderzoeksmethode ook gebruikt. Om te komen tot de conclusie is [jeugdzorginstelling] echter uitgegaan van het totale beeld van de ouders op grond van uitvoerige observaties en onderzoeken. De door de vrouw gestelde vraagtekens zien maar op een zeer beperkt deel van alle gegevens die [jeugdzorginstelling] voorhanden heeft en waar hun conclusie op is gebaseerd. Daarmee acht de rechtbank het onderzoek van [jeugdzorginstelling] voldoende betrouwbaar om de adviezen te volgen.
2.16.
Met inachtneming van het hiervoor genoemde wettelijke uitgangspunt dat de minderjarige recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders die gezamenlijk het gezag uitoefenen, is de rechtbank, overeenkomstig het advies van de GI en de Raad, van oordeel dat de door de man verzochte co-ouderschapsregeling het meest in het belang van de minderjarige is. Uit uitvoerig onderzoek door [jeugdzorginstelling] en reeds jarenlange betrokkenheid van de GI is niet gebleken van contra-indicaties bij partijen. Gebleken is dat de minderjarige in beide opvoedsituaties goed functioneert. Door de vrouw is onvoldoende onderbouwd dat gelet op hoe de huidige zorgregeling loopt, werkelijk sprake is van contra-indicatie(s) voor uitbreiding van deze zorgregeling. De rechtbank ziet deze contra-indicaties dan ook niet. De vrouw heeft ook aangegeven dat de huidige regeling goed verloopt. Niet in geschil is dat de minderjarige na een wisselmoment moet schakelen, maar dat is geen grond waarmee het verblijf van de minderjarige bij de man minder belangrijk is dan verblijf bij de vrouw. Er is bij de ouders sprake van gelijkwaardige opvoed- en opgroeiplekken voor de minderjarige.
2.17.
De rechtbank volgt het standpunt van de vrouw niet dat de minderjarige niet lang zonder de vrouw kan en er daarom meerdere wisselmomenten per week moeten zijn. In de vakanties is de minderjarige ook meermaals langere tijd zonder de vrouw geweest en dit ging ook goed. Het belang van de minderjarige bij een beperkte hoeveelheid wisselingen per week weegt zwaarder en is groter dan niet te lang zonder de vrouw zijn. De minderjarige is er ook bij gebaat om in één week vanuit één huis naar school te gaan, zonder wisselingen. Conform het verzoek van de man en de adviezen van de GI en [jeugdzorginstelling] zal de rechtbank bepalen dat de minderjarige steeds een week bij de ene ouder zal verblijven en een week bij de andere ouder. Het wisselmoment zal op de vrijdag zal zijn, waarbij de ene ouder de minderjarige naar school brengt, en de andere ouder de minderjarige van school ophaalt. In de vakanties zal het wisselmoment op vrijdag om 10:00 uur zijn. De minderjarige heeft dan telkens het weekend om te wennen aan de nieuwe situatie alvorens zij weer naar school moet. Voorts hoeven de ouders elkaar op deze wijze niet te treffen bij de wisselmomenten. Nu de minderjarige gebaat is bij structuur en zij tijd nodig heeft te schakelen, acht de rechtbank meerdere wisselmomenten, ingevolge het verzoek van de vrouw, niet in haar belang. Het belang van de minderjarige gaat bovendien voor het belang van iedere week een etentje bij de ouders van de vrouw. De vrouw zal dit desgewenst op een andere wijze dienen te organiseren.
2.18.
De rechtbank acht, met de raad, de definitieve wijziging van de zorgverdeling naar een co-ouderschapsregeling juist op dit moment het meest aangewezen. In het kader van de ondertoezichtstelling is immers een jeugdbeschermer betrokken die de benodigde hulpverlening kan inzetten, sturing kan geven, het belang van de minderjarige voorop kan stellen en (strak) regie kan voeren. Helder is dat tussen ouders sprake is van een zeer moeizame communicatie. Om de gelijke verdeling van de zorg- en opvoedtaken voor de minderjarige zo rustig mogelijk te laten verlopen, acht de rechtbank, ingevolge het advies van de GI, parallel solo ouderschap het meest aangewezen. De GI kan de ouders begeleiden in het vormgeven hiervan. Het probleem van de moeizame communicatie tussen de ouders kan hiermee worden ondervangen. Duidelijkheid over de definitieve zorgregeling zal hierbij helpend zijn en zal bovendien rust geven voor de minderjarige, maar ook voor de ouders zelf. De rechtbank hoopt dat de ouders de onderlinge strijd naast zich neer kunnen leggen en zich zullen inzetten de gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zo goed mogelijk vorm te geven. Hiertoe is het van groot belang dat de ouders emotionele toestemming geven aan de minderjarige om bij de andere ouder te mogen zijn. De rechtbank doet een appél aan de ouders om, in het belang van de minderjarige, de behandeladviezen van [jeugdzorginstelling] op te pakken.
2.19.
Het verzoek van de man, inclusief de verdeling van de vakanties en feestdagen, zal aldus op onderstaande wijze worden toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en de minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op contact met elkaar, waarbij de minderjarige een week gedurende een cyclus van twee weken bij vader verblijft, dus van vrijdag uit school tot vrijdag naar school alsmede de helft van de schoolvakanties en de helft van de algemeen erkende (incl. Christelijke) feestdagen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Noort, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2024 in aanwezigheid van mr. Oude Weernink, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.