ECLI:NL:RBZWB:2024:944

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
18 februari 2024
Zaaknummer
10751639 CV EXPL 23-2698
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Roose
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Identiteitsfraude en huurovereenkomst: afwijzing vordering wegens onvoldoende bewijs van contractspartij

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [eiser] B.V., en gedaagde, H.O.D.N. [bedrijf gedaagde]. De eiser vorderde betaling van € 573,65, bestaande uit een hoofdsom van € 427,61 voor de huur van een afvalcontainer, incassokosten en wettelijke handelsrente. Gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat hij slachtoffer was van identiteitsfraude en dat hij niet degene was met wie de huurovereenkomst was gesloten. De kantonrechter oordeelde dat de eiser de stelplicht had om te bewijzen dat gedaagde de contractspartij was. Gedaagde had voldoende gemotiveerd weersproken dat hij de overeenkomst had gesloten, onderbouwd met bewijsstukken zoals WhatsApp-berichten en verklaringen over de identiteit van de werkelijke contractant. De kantonrechter concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat gedaagde de huurovereenkomst had gesloten, en wees de vorderingen van eiser af. Eiser werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10751639 CV EXPL 23-2698
Vonnis van 14 februari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiser] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [bedrijf gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. B.H. Vader.

1.Hoe is deze procedure verlopen?

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 oktober 2023 met producties;
- het mondelinge antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met productie;
- de conclusie van dupliek.

2.Wat zijn de feiten in deze zaak?

2.1.
[eiser] heeft een opdrachtbevestiging opgesteld waarin zij [bedrijf gedaagde] aanmerkt als opdrachtgever voor de huur van een afvalcontainer in de periode van 19 tot en met 28 juli 2021, te leveren op het [adres] in [plaats 3] .
2.2.
De huurprijs voor de afvalcontainer is € 427,61. [eiser] heeft dit bedrag op 10 augustus 2021 gefactureerd. De factuur is verstuurd naar het toenmalige woonadres van [gedaagde] . [gedaagde] heeft deze factuur niet betaald.
2.3.
In de periode van 30 november 2021 tot en met 2 mei 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] meerdere aanmaningen verstuurd.

3.Wat vordert [eiser] en wat vindt [gedaagde] daarvan?

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – betaling van € 573,65 (bestaande uit de hoofdsom van € 427,61, de incassokosten van € 61,14 en de wettelijke handelsrente tot 10 oktober 2023 van € 73,88), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 10 oktober 2023 en de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] op grond van de huurovereenkomst verplicht is om de huurprijs van de afvalcontainer te betalen. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan. [eiser] wil dat [gedaagde] alsnog zijn betalingsverplichting nakomt. Omdat [gedaagde] de factuur niet op tijd heeft betaald en hij bovendien niet op de aanmaningen heeft gereageerd, is hij ook incassokosten en rente verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen van [eiser] . [gedaagde] voert aan dat misbruik is gemaakt van zijn identiteit en dat hij niet degene is die de huurovereenkomst met [eiser] heeft gesloten. De huurovereenkomst is aangegaan door de heer [naam] van [B.V.] (hierna: [naam] ). [gedaagde] hoeft daarom niet te betalen.

4.Hoe beoordeelt de kantonrechter deze zaak?

4.1.
In deze zaak draait het om de vraag of [gedaagde] degene is met wie [eiser] de huurovereenkomst voor de levering van een afvalcontainer heeft gesloten. Daarvan draagt [eiser] de stelplicht, en, zo nodig, de bewijslast, omdat zij zich beroept op nakoming van die overeenkomst. Anders dan [eiser] stelt, is het dus niet aan [gedaagde] om de juistheid van zijn stellingen aan te tonen. [gedaagde] hoeft de stellingen van [eiser] slechts voldoende gemotiveerd te weerspreken. Als dat lukt, dan ligt de bal weer bij [eiser] .
4.2.
Tegen het standpunt van [eiser] voert [gedaagde] aan dat een ander, [naam] , misbruik heeft gemaakt van zijn identiteit. Dit zou [naam] in het verleden al eerder hebben gedaan met een andere partij. [gedaagde] heeft WhatsApp-berichten overgelegd om dit standpunt te onderbouwen. [gedaagde] wijst er verder op dat de afvalcontainer is afgeleverd bij een loods die wordt gehuurd door de vennootschap waarvan [naam] bestuurder is. Hij heeft bovendien (onweersproken) verklaard dat [eiser] gecorrespondeerd heeft met het e-mailadres van die vennootschap, te weten [e-mailadres] . Tot slot heeft [gedaagde] in zijn mondelinge antwoord verklaard aangifte te zullen doen van identiteitsfraude. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] hiermee voldoende heeft weersproken dat hij de huurovereenkomst met [eiser] heeft gesloten. Dat [gedaagde] geen proces-verbaal van zijn aangifte in het geding heeft gebracht, maakt dat niet anders. [gedaagde] draagt in deze zaak namelijk niet de bewijslast, zoals hiervoor onder 4.1 al is besproken.
4.3.
Het is vervolgens aan [eiser] om haar stellingen, gezien het verweer van [gedaagde] , nader te onderbouwen. Daar is zij niet in geslaagd. Op de zogenoemde orderbevestiging die [eiser] heeft overgelegd, staat geen handtekening van [gedaagde] , zodat daaruit niet kan worden opgemaakt dat [gedaagde] inderdaad degene is die de huurovereenkomst met [eiser] heeft gesloten. Dit volgt ook niet uit de omstandigheid dat [gedaagde] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de factuur die naar zijn woonadres is verstuurd. Daartegen heeft [gedaagde] namelijk onweersproken aangevoerd dat hij vrijwel nooit op dat woonadres verbleef, omdat hij voor projecten elders was.
4.4.
De kantonrechter concludeert op grond van het voorgaande dat niet vast is komen te staan dat [gedaagde] de contractspartij van [eiser] is. De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen.
4.5.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op één punt aan salaris gemachtigde van € 132,00 voor dupliek en een half punt aan salaris gemachtigde van € 66,00 voor nakosten.

5.Wat is de beslissing van de kantonrechter?

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 198,00, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis. Als [eiser] niet op tijd tot betaling overgaat en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening van het vonnis betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Roose en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.