ECLI:NL:RBZWB:2024:946

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
C/02/410973/HA ZA 23-336
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap tussen broer en zus met betrekking tot onroerend goed en gebruiksvergoeding

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, betreft het een geschil tussen twee partijen, een broer en een zus, over de verdeling van de nalatenschap van hun overleden moeder. De moeder heeft bij testament haar kinderen als enige erfgenamen benoemd. De partijen hebben de nalatenschap, die onder andere een onroerend goed omvat, zuiver aanvaard. De broer heeft zich in 2018 ingeschreven op het adres van het onroerend goed, dat bestaat uit een winkelruimte en woonruimte. In 2019 zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van de nalatenschap, maar deze zijn niet nagekomen, wat heeft geleid tot een bodemprocedure door de zus. De zus vordert onder andere een gebruiksvergoeding van de broer voor het gebruik van het pand, dat is getaxeerd op € 215.000,00. De rechtbank heeft in een eerder verstekvonnis de vorderingen van de zus toegewezen, maar de broer heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis. De rechtbank heeft geoordeeld dat de broer tijdig verzet heeft aangetekend en dat de partijen deelgenoten zijn in de nalatenschap. De rechtbank heeft de wijze van verdeling van de nalatenschap vastgesteld, waarbij de verkoopopbrengst van het pand bij helfte tussen de partijen wordt verdeeld, onder verrekening van de vordering van de zus op de broer van € 2.694,48. De rechtbank heeft de broer veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van het pand en heeft de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/410973 / HA ZA 23-336
Vonnis in verzet van 14 februari 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1] ,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. R.A.A. Maat te Goes,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. M.C.M.E. Schijvenaars te [plaats 2] .
Partijen worden hierna [eiseres / gedaagde in het verzet] en [gedaagde / eiser in het verzet] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ het tussenvonnis van 19 juli 2023,
­ de mondelinge behandeling op 23 november 2023 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn broer en zus van elkaar. Hun moeder, mevrouw [erflaatster] , is overleden op [datum] 2018. [erflaatster] (verder te noemen: erflaatster) heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft partijen als enige erfgenamen achtergelaten.
2.2.
Partijen hebben de nalatenschap van erflaatster beiden zuiver aanvaard.
2.3.
Tot de nalatenschap behoort de onroerende zaak te [plaats 2] aan de [adres 1] (verder te noemen: het pand). Het betreft een pand met op de begane grond een winkelruimte en op de overige verdiepingen woonruimte.
2.4.
In augustus 2018 heeft [gedaagde] zich bij de gemeente [plaats 2] ingeschreven op het [adres 1] .
2.5.
Op 22 november 2019 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in een door [eiseres] aanhangig gemaakte kort geding procedure. Ter zitting zijn partijen overeengekomen hun geschil onderling op te lossen. De gemaakte afspraken zijn neergelegd in een proces-verbaal. Partijen hebben onder meer de volgende afspraken gemaakt:

(…)
5. Partijen zullen, na 1 maart 2020, binnen 2 weken gezamenlijk opdracht geven aan een [taxateur] om de waarde van het pand te bepalen.
(…)
10. Partij [gedaagde] betaalt, te rekenen vanaf het moment waarop de hiervoor bedoelde taxateur de waarde van het pand heeft bepaald tot aan het moment waarop hij het pand metterwoon heeft verlaten, aan partij [eiseres] een bedrag gelijk aan 1% per maand van de getaxeerde als gebruiksvergoeding.
(…)
2.6.
De taxateur heeft het pand op 23 maart 2020 geïnspecteerd waarna hij de waarde van het pand in een taxatierapport van 24 april 2020 heeft vastgesteld op € 215.000,00.
2.7.
Op 25 mei 2020 heeft [eiseres] een mail gestuurd aan [gedaagde] waarin zij schrijft: “
Is dit voorstel beter ?” In de bijlage bij die e-mail zit een document waarin onder meer staat:

2. Compensatiebedrag verschuldigd aan [gedaagde] .
Vanaf 1 juni wordt afgeweken van de voorgestelde 1% regelingen. Wordt vervangen door een bedrag van 350 euro per maand te betalen aan [gedaagde] voor de lste dag van de maand.
Het bedrag dat verschuldigd is tussen 1 maart 2020 en 31 mei 2020 blijft gehandhaafd zoals beschreven in het proces verbaal, net als de niet betaalde compensatiebedragen.
2.8.
Op 26 mei 2020 heeft [gedaagde] hierop als volgt gereageerd:

ik stem volledig in met dit voorstel. Het is een sympathiek voorstel dat we gaan uitvoeren.
Ik zal het verschuldigde bedrag vanaf 31 mei overmaken.
2.9.
Op 23 maart 2021 heeft er wederom een mondelinge behandeling plaatsgevonden in een door [eiseres] gestart kort geding. In het proces-verbaal van de zitting zijn de afspraken neergelegd die partijen hebben gemaakt. Hierin staat onder meer het volgende:

1. Partijen zullen voor 15 april 2021 aan [makelaarskantoor] te [plaats 2]
opdracht geven om het pand aan de [adres 1] te [plaats 2] te koop aan te bieden
tegen een vraagprijs van € 250.000,00.
(…)
4. De heer [gedaagde] mag het pand blijven bewonen zolang het pand te koop staat en
zal daarvoor aan mevrouw [eiseres] een gebruiksvergoeding blijven betalen van
€ 350,00 per maand. Hij zal het pand ontruimen en verlaten binnen vier weken na
ondertekening van een verkoopovereenkomst.
2.10.
In mei 2022 heeft [gedaagde] zich bij de gemeente [plaats 2] uitgeschreven op het [adres 1] en ingeschreven op het [adres 2] te [plaats 2] .
2.11.
Bij dagvaarding van 20 maart 2023 is [eiseres] een bodemprocedure gestart waarin zij tevens een incidentele vordering heeft ingesteld. In deze zaak – met zaaknummer C/02/407880 HA ZA 23-168 – is op 26 april 2023 bij verstek vonnis gewezen in de hoofdzaak en in het incident.
2.12.
Op 2 juni 2023 hebben partijen een bemiddelingsopdracht verstrekt aan [makelaarskantoor] te [plaats 2] om tot verkoop van het pand te komen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft in de hoofdzaak in de verstekprocedure – verkort weergegeven – gevorderd:
[gedaagde] te veroordelen om de onroerende zaak, staande en gelegen te [postcode] [plaats 2] , aan de [adres 1] , te verlaten en te ontruimen;
[eiseres] te machtigen voornoemde ontruiming zelf te bewerkstelligen -
indien nodig met behulp van Justitie en Politie
[gedaagde] te veroordelen om zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het te koop aanbieden van de onroerende zaak tegen een vraagprijs van € 250.000,00;
[gedaagde] te veroordelen tot het steeds op eerste verzoek verschaffen van toegang tot de onroerende zaak aan [eiseres] , de makelaar en/of mogelijke kopers, zulks op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom groot € 1.000,= per dag of dagdeel en zulks met een maximum van € 100.000,00;
te bepalen dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van een in wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot het overdragen van een verkoopvolmacht aan de makelaar voor de verkoop van het onroerend goed;
[gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het ondertekenen van de door de makelaar nader op te maken koopovereenkomst met betrekking tot de verkoop van de onroerende zaak;
[gedaagde] te veroordelen tot het ondertekenen van de notariële akte van levering met betrekking tot en het verlenen van iedere verdere medewerking aan het notarieel transport van de onroerende zaak;
te bepalen dat, indien [gedaagde] niet binnen acht dagen na daartoe te zijn gesommeerd, heeft meegewerkt aan de vorenbedoelde ondertekening van de koopovereenkomst en/of akte van levering, het te wijzen vonnis daarvan in de plaats zal treden;
[eiseres] te machtigen de verkoopopbrengst van de [adres 1] te
[plaats 2] in ontvangst te nemen;
[gedaagde] te veroordelen om binnen vier weken na de betekening van het te wijzen vonnis rekening en verantwoording af te leggen over de inboedel en inventaris, zulks op straffe van een dwangsom van € 25.000,00;
[gedaagde] te veroordelen de ingevolge de vorige vordering gebleken
verkoopopbrengst te storten op [rekeningnummer] t.n.v. de erven
[erflaatster] , zulks op straffe van een dwangsom van € 25.000,00;
[gedaagde] te veroordelen om de verantwoorde roerende zaken, voor zover hij deze niet als vervreemd heeft verantwoord, op eerste verzoek af te geven aan [eiseres] , opdat deze de zaken kan bekijken en ze daarmee beschikbaar komen voor verdeling, zulks eveneens op straffe van een dwangsom van € 25.000,00;
[gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de verdeling, zoals beschreven onder randnummers 33 tot en met 35 in het lichaam van de dagvaarding;
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te voldoen de somma van
€ 7.571,14 en [eiseres] te machtigen zich voor dit bedrag en hetgeen nog open zal staan uit hoofde van het proces-verbaal van november 2019, althans de daarin overeengekomen gebruiksvergoeding, te verhalen op de helft van de verkoopopbrengst die in het kader van de verdeling aan [gedaagde] zal zijn of worden toebedeeld;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] de in de processen-verbaal neergelegde afspraken niet is nagekomen. Sinds mei 2022 woont [gedaagde] feitelijk niet meer aan de [adres 1] . Het excuus niet mee te kunnen werken aan de verkoop van het pand omdat [gedaagde] anders zonder woning zou komen te zitten, gaat daarmee niet langer op. [eiseres] heeft sindsdien aangedrongen op nakoming van de laatst getroffen regeling, maar hiertoe is [gedaagde] niet overgegaan. Ondanks de gemaakte afspraken met betrekking tot de verdeling van het pand hebben partijen de nalatenschap dus nog niet kunnen afwikkelen. [eiseres] wenst tot (partiële) verdeling van de nalatenschap over te gaan.
3.3.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiseres] toegewezen behoudens de vordering om bij de ontruiming van het pand tevens te bepalen dat dit “desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie” kan geschieden. Ook zijn de proceskosten – anders dan gevorderd – gecompenseerd.
3.4.
[gedaagde] vordert in het verzet om hem te ontheffen van de veroordelingen, tegen hem uitgesproken bij vonnis (in de hoofdzaak) van 26 april 2023 onder zaaknummer C/02/407880 HA ZA 23-168, en [eiseres] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar vorderingen af te wijzen voor zover deze een bedrag van € 2.400,00 overstijgen, onder compensatie van kosten. Aangezien de vorderingen in het incident zijn afgewezen, heeft [gedaagde] ten aanzien daarvan geen vordering ingesteld.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [eiser in het verzet] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
Partijen zijn deelgenoten in de nalatenschap van erflaatster en wensen tot verdeling daarvan te komen. Nu zij daarover onderling niet tot overeenstemming kunnen komen, zal de rechtbank de wijze van verdelen vaststellen, daarbij naar billijkheid rekening houdende met zowel de belangen van partijen als met het algemeen belang.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat de nalatenschap bestaat uit het pand aan de [adres 1] , bankrekeningen bij de ING Bank en de Rabobank, winkelinventaris, inboedel en juwelen.
winkelinventaris, inboedel en sieraden
4.4.
[gedaagde in het verzet] stelt zich op het standpunt dat [eiser in het verzet] de tot de nalatenschap behorende roerende zaken (winkelinventaris, inboedel en sieraden) grotendeels heeft vervreemd. [gedaagde in het verzet] kent de aard en de omvang niet van de weggenomen zaken en zij stelt ook niet te weten in hoeverre die zaken zijn verkocht. [eiser in het verzet] dient hierover rekening en verantwoording af te leggen. [gedaagde in het verzet] gaat ervan uit dat partijen er in zullen slagen de nog resterende roerende zaken in der minne en met gesloten beurzen te verdelen. Zij vordert thans geen verdeling van die zaken.
4.5.
[eiser in het verzet] heeft aangevoerd dat nog bij leven van erflaatster afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de roerende zaken. In overleg met erflaatster heeft [eiser in het verzet] de auto en de hond behouden. [gedaagde in het verzet] heeft een schilderij, een Big Ben klok, drie vouwfietsen, een collectie Dinky Toys, de modeltreinen en de juwelen verkregen. Partijen zijn verder overeengekomen dat [eiser in het verzet] de (overige) inventaris van de winkel zou verkopen en dat hij de opbrengst daarvan mocht behouden. De verkoop heeft € 2.500,00 opgebracht. Ter zitting heeft hij verder nog aangevoerd dat [gedaagde in het verzet] persoonlijke bezittingen van erflaatster uit de woning heeft gehaald op het moment dat [eiser in het verzet] in Portugal verbleef. De overige inboedel uit de woning heeft [eiser in het verzet] – op de vriezer en de vaatwasser na – afgevoerd. De vriezer en de vaatwasser heeft [eiser in het verzet] verkocht voor een bedrag van in totaal € 150,00. Ook ten aanzien van dat bedrag zijn partijen overeengekomen dat [eiser in het verzet] dit bedrag mocht behouden, aldus [eiser in het verzet] .
4.6.
[gedaagde in het verzet] heeft deze stellingen van [eiser in het verzet] onvoldoende weersproken zodat de rechtbank ervan uit gaat dat er thans geen winkelinventaris, inboedel en juwelen meer zijn die verdeeld moeten worden. Het is de rechtbank niet bekend welke waarde de door partijen verkregen roerende zaken vertegenwoordigen. [gedaagde in het verzet] heeft echter niet weersproken dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser in het verzet] de opbrengst van de verkochte goederen mocht behouden. Hieruit leidt de rechtbank af dat de goederen die zij beiden uit de boedel hebben verkregen (ongeveer) een gelijke waarde vertegenwoordigen en dat geen van hen daarbij is overbedeeld. De vorderingen onder 3.1 sub j, k en l zullen worden afgewezen.
het pand
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat het pand verkocht moet worden en dat ieder van partijen in beginsel recht heeft op de helft van de netto verkoopopbrengst van het pand.
4.8.
[eiseres] heeft een aantal vorderingen ingesteld die betrekking hebben op het ontruimen en het te koop aanbieden van het pand. Ter zitting is gebleken dat het pand inmiddels ontruimd is en dat het te koop staat. De hiervoor onder 3.1 sub a, b, c, d en e weergegeven vorderingen zullen daarom worden afgewezen wegens gebrek aan belang. Ook de vordering (3.1 sub i) om [eiseres] te machtigen de verkoopopbrengst van de [adres 1] te [plaats 2] in ontvangst te nemen, zal worden afgewezen. [eiseres] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat zij het beheer over de nalatenschap wenst te kunnen voeren zodat ze haar vorderingen op [gedaagde] op de verkoopopbrengst kan verhalen en het restant daarna kan verdelen. Deze vordering is echter in strijd met de verklaring van erfrecht waaruit volgt dat [eiseres] aan [gedaagde] een volmacht heeft verleend tot het beheer van de nalatenschap. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] deze volmacht heeft ingetrokken.
banktegoeden
4.9.
Partijen zijn het erover eens dat aan ieder van hen in beginsel de helft toekomt van de bij opheffing van de bankrekeningen aanwezige saldi. Uit het afschrift van de bankrekening bij de Rabobank volgt dat partijen al op 8 augustus 2018 het destijds daarop aanwezige saldo hebben verdeeld. Voor zover op deze rekening nog saldo aanwezig is, komt ieder van partijen daarvan de helft toe. Het saldo dat aanwezig was op de Oranje Spaarrekening bij de ING Bank is overgemaakt naar de daaraan gekoppelde betaalrekening met [rekeningnummer] . Ook het saldo op deze bankrekening komt ieder voor de helft toe.
gebruiksvergoeding
4.10.
[eiseres] stelt vorderingen te hebben op [gedaagde] die zij wil verhalen op het erfdeel van [gedaagde] . [eiseres] stelt in dit kader dat partijen op 22 november 2019 zijn overeengekomen dat [gedaagde] 1% van de getaxeerde waarde van het pand als gebruiksvergoeding zou betalen aan [eiseres] . De woning is op 24 april 2020 getaxeerd op € 215.000,00 zodat [gedaagde] vanaf 1 mei 2020 een bedrag aan [eiseres] verschuldigd is van € 2.150,00 per maand. [gedaagde] heeft in totaal slechts een bedrag betaald van € 4.650,00 zodat er een vordering resteert van € 70.600,00, te vermeerderen met de vergoeding vanaf 1 april 2023 tot het moment dat [gedaagde] het pand metterwoon zal hebben verlaten, aldus [eiseres] .
4.11.
[gedaagde] betwist nog een gebruiksvergoeding aan [eiseres] te zijn verschuldigd. Hij beroept zich hierbij op een afspraak die partijen hebben gemaakt ná het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op 22 november 2019. Per e-mailbericht van 25 mei 2020 heeft [eiseres] voorgesteld dat [gedaagde] vanaf 1 juni 2020 een gebruiksvergoeding van € 350,00 zou gaan betalen. [gedaagde] heeft hiermee ingestemd en hij is dit bedrag ook gaan betalen aan [eiseres] . [gedaagde] heeft dit bedrag maandelijks voldaan tot november 2021; het moment dat hij de woning heeft verlaten. [gedaagde] erkent dat hij over de maand mei 2020 wel een gebruiksvergoeding verschuldigd was van € 2.150,00 en dat hij dat bedrag nog niet aan [eiseres] heeft betaald.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat uit de e-mailberichten van partijen van 25 en 26 mei 2022 volgt dat partijen een nieuwe afspraak hebben gemaakt waarmee zij zijn afgeweken van de afspraak die zij op 22 november 2019 hebben gemaakt. [gedaagde] heeft immers ingestemd met het voorstel van [eiseres] om de gebruiksvergoeding te verlagen naar € 350,00. Anders dan [eiseres] ter zitting heeft betoogd, hebben partijen ook uitvoering gegeven aan deze afspraak. [gedaagde] heeft vanaf 1 juni 2020 maandelijks een bedrag van € 350,00 betaald aan [eiseres] en zij heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Ook bij de afspraken die vervolgens zijn gemaakt tijdens de zitting op 23 maart 2021 zijn partijen uitgegaan van deze gebruiksvergoeding. Indien [eiseres] ervan uitging dat dit bedrag niet klopte, had het op haar weg gelegen dat op dat moment naar voren te brengen.
4.13.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord over welke periode [gedaagde] een gebruiksvergoeding verschuldigd is geweest. Uit de afspraak die is gemaakt op 22 november 2019 volgt dat [gedaagde] de gebruiksvergoeding diende te gaan betalen vanaf het moment dat de waarde van het pand was bepaald door een taxateur. Vast staat dat het pand is geïnspecteerd op 23 maart 2020 waarna de waarde is vastgesteld in het taxatierapport van 24 april 2020. De vordering van [eiseres] sluit hierbij aan. Zij vordert de vergoeding met ingang van 1 mei 2020. Zij heeft ter zitting weliswaar aangevoerd dat [gedaagde] de vergoeding vanaf maart 2020 verschuldigd is maar zij heeft haar vordering op dit punt niet gewijzigd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [gedaagde] vanaf mei 2020 een gebruiksvergoeding verschuldigd is geworden. [gedaagde] erkent dat hij over de eerste maand een bedrag van € 2.150,00 verschuldigd is aan [eiseres] . Gelet op de nadere afspraken tussen partijen bedraagt de vergoeding vanaf 1 juni 2020 € 350,00 per maand.
4.14.
Tot slot dient te worden vastgesteld tot welk moment [gedaagde] de gebruiksvergoeding van € 350,00 per maand is verschuldigd. [eiseres] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat ervan uit moet worden gegaan dat [gedaagde] het pand in mei 2022 heeft verlaten, omdat hij vanaf die maand staat ingeschreven op zijn nieuwe woonadres. [gedaagde] heeft daartegenover aangevoerd dat hij de woning al per november 2021 heeft verlaten. Dit zou volgens hem volgen uit een WhatsApp bericht aan [eiseres] met de tekst: “
Kijk [eiseres] , dit is voortaan mijn uitzicht”. [eiseres] heeft niet weersproken dat zij dit bericht heeft ontvangen. Zij heeft evenmin weersproken dat [gedaagde] vanaf dat moment een woning is gaan huren aan de [adres 2] te [plaats 2] . [eiseres] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat [gedaagde] desondanks toch in de woning van erflaatster is blijven wonen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [gedaagde] tot november 2021 in de woning aan de [adres 1] heeft gewoond, zodat hij de gebruiksvergoeding tot dat moment aan [eiseres] is verschuldigd . Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] over de periode van juni 2020 tot november 2021 maandelijks een bedrag van € 350,00 aan [eiseres] heeft voldaan zodat [eiseres] over deze periode geen vordering meer heeft op [gedaagde] uit hoofde van de gebruiksvergoeding. Het voorgaande betekent dat [gedaagde] alleen over de maand mei 2020 nog een bedrag van € 2.150,00 aan [eiseres] is verschuldigd.
kosten
4.15.
Ten slotte stelt [eiseres] dat zij kosten ter instandhouding van het pand en verdere bereddering van de nalatenschap heeft voldaan tot het bedrag van € 15.142,27. [eiseres] maakt aanspraak op voldoening van de helft van deze kosten door [gedaagde] aangezien [gedaagde] bij helfte deelgenoot is in de nalatenschap. Ter onderbouwing heeft [eiseres] afschriften overgelegd van de bankrekening van erflaatster. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] de grondslag van haar vordering ter zitting in zoverre heeft gewijzigd, dat zij zich niet langer op het standpunt stelt dat zij voornoemd bedrag zelf heeft voldaan, maar dat [gedaagde] ten onrechte betalingen voor zichzelf heeft verricht van de ervenrekening.
4.16.
[gedaagde] heeft zich daartegenover op het standpunt gesteld dat de betaalde kosten grotendeels zien op lasten die voor rekening komen van de eigenaar van het onroerend goed. Hij heeft alle lopende verplichtingen van de nalatenschap op zijn naam gezet en de kosten daarvan voldaan. Hij heeft de betaalde bedragen vervolgens van de ervenrekening overgemaakt naar zijn eigen rekening. [gedaagde] schat de omvang van de kosten die hij persoonlijk dient te vergoeden op € 250,00. Dit bedrag ziet op kosten van de auto die [gedaagde] van erflaatster heeft overgenomen, zoals het lidmaatschap van de ANWB en een verzekering, en op de gebruikerslasten van de woning.
4.17.
[eiseres] heeft niet weersproken dat [gedaagde] de bedragen die hij naar zichzelf heeft overgemaakt, heeft betaald aan de schuldeisers die bij die betalingen staan vermeld. Voor zover dit schulden van de nalatenschap betreffen, is [gedaagde] dan ook niet bevoordeeld door het overboeken van deze bedragen naar zijn eigen rekening. De rechtbank dient dus te beoordelen of alle bedragen die van de ervenrekening zijn afgeschreven zien op schulden van de nalatenschap of dat er (ook) kosten van zijn voldaan die voor rekening van [gedaagde] dienen te komen.
4.18.
[gedaagde] heeft erkend dat de kosten van het lidmaatschap van de ANWB, de autoverzekering en de gebruikerslasten van de woning voor zijn rekening dienen te komen. Uit de rekeningafschriften volgt dat er sinds het overlijden van erflaatster een bedrag van € 313,04 aan lidmaatschapsgeld is betaald aan de ANWB. De rechtbank kan uit de rekeningafschriften niet afleiden dat er ook een bedrag aan verzekeringspremie ten behoeve van de auto is voldaan. Verder volgt uit de rekeningafschriften dat er een bedrag van in totaal € 902,11 aan gemeenschappelijke belastingen is voldaan maar dat er ook een bedrag van € 126,19 is teruggestort. Zonder de aanslagbiljetten kan de rechtbank echter niet vaststellen welk gedeelte van de bedragen ziet op eigenaarslasten en welk deel op gebruikerslasten. Nu [gedaagde] erkent dat hij de door de nalatenschap betaalde gebruikerslasten aan [eiseres] dient te vergoeden, had het op zijn weg gelegen om te onderbouwen welk deel van de gemeentelijke belastingen ziet op die gebruikerslasten. Dit heeft [gedaagde] echter niet gedaan en de rechtbank laat dat voor zijn rekening en risico komen. De rechtbank zal daarom het hele bedrag dat aan gemeentelijke belastingen is voldaan, voor rekening van [gedaagde] laten komen. Na verrekening van het teruggestorte bedrag, betreft dit nog een bedrag van € 775,92.
4.19.
[eiseres] heeft verder gesteld dat [gedaagde] ook de kosten voor zijn verblijf in Portugal heeft voldaan van de ervenrekening. In totaal is een bedrag van € 1.300,00 overgeschreven naar de bankrekening van [gedaagde] met de omschrijving ‘Portugal’ en ‘Port. Deel2’. Tussen partijen staat vast dat deze betalingen zien op de kosten van het verblijf in Portugal van [gedaagde] . [gedaagde] heeft ten aanzien van deze kosten echter aangevoerd dat die in onderling overleg zijn gemaakt. Erflaatster zou tegen partijen hebben gezegd dat zij een vakantie in Portugal moesten boeken. [gedaagde] heeft in totaal vier maanden in Portugal verbleven. Hij heeft deze kosten van zijn eigen rekening betaald. De kosten van de eerste twee maanden heeft hij vervolgens van de ervenrekening naar zijn eigen rekening overgeboekt. In deze periode heeft ook [eiseres] met haar gezin verbleven in het gehuurde huis. De laatste twee maanden heeft [gedaagde] zelf bekostigd. [eiseres] heeft niet weersproken dat zij ook gebruik heeft gemaakt van het vakantieverblijf in Portugal. De rechtbank gaat er daarom van uit dat beide partijen van deze uitgave hebben geprofiteerd zodat niet valt in te zien waarom deze voor rekening van [gedaagde] dient te worden gebracht.
4.20.
Ten aanzien van de overige posten op de ervenrekening heeft [eiseres] niet onderbouwd dat en op grond waarvan deze voor rekening van [gedaagde] dienen te komen. Zonder die onderbouwing kan niet worden vastgesteld dat deze kosten niet ten behoeve van de nalatenschap zijn gemaakt. [eiseres] heeft ten aanzien van die posten dan ook onvoldoende onderbouwd dat zij een vordering heeft op [gedaagde] .
4.21.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat uit de nalatenschap een bedrag van € 1.088,96 is betaald ten behoeve van [gedaagde] . Nu dit geen kosten zijn die de nalatenschap aangaan, hoeft [eiseres] niet bij te dragen aan de betaling van deze kosten. [eiseres] heeft dus recht op terugbetaling van het aan haar toekomende deel van de bedragen die van de ervenrekening zijn afgeschreven. Aangezien zij beiden recht hebben op de helft van het aanwezige saldo, dient [gedaagde] de helft van de gemaakte kosten, derhalve een bedrag van € 544,48, aan [eiseres] te vergoeden.
verrekening
4.22.
Gelet op het voorgaande heeft [eiseres] een vordering van in totaal € 2.694,48 op [gedaagde] , bestaande uit de gebruiksvergoeding van € 2.150,00 en de kosten van € 544,48. Deze vordering kan worden verrekend met het aan [gedaagde] toekomende deel van de verkoopopbrengst van de woning.
verstekvonnis
4.23.
Het verstekvonnis zal – ten aanzien van de hoofdzaak – op grond van het vorenstaande worden vernietigd. Ten aanzien van het incident zal dit vonnis worden bekrachtigd.
proceskosten
4.24.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij zowel in de verstekprocedure als in de verzetprocedure de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bekrachtigt het verstekvonnis in het incident,
5.2.
vernietigt het door deze rechtbank op 26 april 2023 onder zaaknummer / rolnummer 407880 HA ZA 23-168 gewezen verstekvonnis in de hoofdzaak,
en opnieuw beslissend
5.3.
stelt de wijze van verdeling van de nalatenschap vast als volgt:
5.3.1.
bepaalt dat de verkoopopbrengst van het pand aan de [adres 1] , verminderd met de kosten van de verkoop en levering van het pand, bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld, onder verrekening van de vordering van [eiseres] op [gedaagde] van € 2.694,48, aldus dat op het aandeel van [gedaagde] in deze netto opbrengst eerst het bedrag van € 2.694,48 in mindering wordt gebracht en wordt betaald aan [eiseres] ,
5.3.2.
bepaalt dat de saldi van de bankrekeningen bij de Rabobank en de ING Bank bij helfte tussen partijen worden verdeeld en dat de bankrekeningen daarna worden opgeheven,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot het verlenen van medewerking aan het ondertekenen van de door de makelaar nader op te maken koopovereenkomst met betrekking tot de verkoop van het pand aan de [adres 1] te [plaats 2] ,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot het ondertekenen van de notariële akte van levering met betrekking tot en het verlenen van iedere verdere medewerking aan het notarieel transport van het pand aan de [adres 1] te [plaats 2] ,
5.6.
bepaalt dat, indien [gedaagde] niet binnen acht dagen na daartoe te zijn gesommeerd, heeft meegewerkt aan de vorenbedoelde ondertekening van de koopovereenkomst en/of akte van levering, dit vonnis daarvan in de plaats zal treden,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten in de verstekprocedure en de verzetprocedure draagt,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.