ECLI:NL:RBZWB:2024:9467

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
RK23-030327
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake beslag op voertuig

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die de eigenaar van een voertuig claimt dat in beslag is genomen. Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 9 april 2024, waar de officier van justitie, mr. M.E.W.G. Stals, en de raadsman van klager, mr. G.J.P.M. Mooren, aanwezig waren. Klager is niet verschenen, maar is wel behoorlijk opgeroepen. De officier van justitie heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat klager onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn eigendom van het voertuig, dat op naam staat van zijn ex-vriendin. De rechtbank heeft vastgesteld dat klager eerder is veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs en dat er aanwijzingen zijn dat hij voertuigen op naam van anderen plaatst om inbeslagname te voorkomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en dat de teruggave van het voertuig aan klager niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat de omstandigheden van het geval en de recidive van klager meespelen in de beslissing. De rechtbank heeft de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit niet in strijd geacht met het voortduren van het beslag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk.nummer: 23-030327
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. G.J.P.M. Mooren, Bredaseweg 257, 5038 NG Tilburg
hierna te noemen, klager

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, waaruit blijkt dat op 3 november 2023 onder klager in beslag is genomen: een personenauto van het merk Land Rover, type Range Rover Spo, kleur zwart met [kenteken] (hierna te noemen: het voertuig)
  • het klaagschrift, ingediend op 6 december 2023 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 9 april 2024. Gehoord zijn de officier van justitie,
mr. M.E.W.G. Stals en mr. G.J.P.M. Mooren als gemachtigd raadsman van klager.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
[belanghebbende] is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat klager de eigenaar en rechthebbende van het voertuig is, maar dat het op naam staat van zijn [ex-vriendin] . In raadkamer heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de recidive alleen een veroordeling uit 2019 meeweegt met pleegdata in 2017 en 2018. De openstaande feiten kunnen hierbij niet betrokken worden. Verder is het voortduren van het beslag niet proportioneel gelet op de waarde van het voertuig, die mogelijk meer dan
€ 5.000,- is.
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij het verweerschrift. Uit het verweerschrift volgt dat de officier van justitie op 14 november 2023 heeft besloten het voertuig terug te geven aan [belanghebbende] . Naar het oordeel van de officier van justitie heeft klager onvoldoende aangetoond dat hij de eigenaar van het voertuig is. Er kan uitsluitend worden vastgesteld dat hij het voertuig veelvuldig gebruikt terwijl zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Als de rechtbank van oordeel is dat het voertuig wel aan klager toebehoort, dan is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter later oordelend het voertuig verbeurd zal verklaren.

2.De beoordeling

Nu de rechtbank is gebleken dat de officier van justitie stelt dat er nog wél sprake is van een strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag, vat de rechtbank het beklag op grond van artikel 116, derde lid, Sv op als een beklag op grond van artikel 552a Sv.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is op 6 december 2023 ingediend binnen de termijn van veertien dagen na de mededeling aan beslagene ex artikel 116, derde lid, Sv. Klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De toe te passen maatstaf sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:379 ( [link] ).
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 3 november 2023 blijkt dat klager vaker voertuigen aanschaft en deze op naam van zijn (ex)vriendin(nen) zet om de kans op inbeslagname te verkleinen. Uit de kennisgeving van inbeslagname blijkt dat [belanghebbende] niet op de hoogte was van de aanschaf en de tenaamstelling van het voertuig. Hoewel zij wel de tenaamgestelde van het voertuig is, merkt de rechtbank klager aan als eigenaar van het voertuig.
Uit het raadkamerdossier is gebleken dat klager op 2 september 2019 is veroordeeld voor het driemaal rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat [verbalisant] klager op 3 november 2023 heeft zien rijden als bestuurder van het voertuig. Verdachte was eerder gewaarschuwd dat zijn voertuig in beslag zou worden genomen als hij nogmaals zou rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Naar het oordeel van de rechtbank is het gelet op de recidive en de bevindingen van de verbalisant niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, het voertuig verbeurd zal verklaren.
De rechtbank stelt vast dat de raadsman het voertuig op mogelijk meer dan € 5.000,- waardeert. De dagwaarde van het voertuig is echter niet nader onderbouwd door klager en is dan ook niet vast komen te staan. Hoewel rechters doorgaans terughoudend omgaan met het verbeurdverklaren van voertuigen met een hogere dagwaarde, behoort de verbeurdverklaring van ook dit soort voertuigen wel degelijk tot de mogelijkheden. In de afweging of een verbeurdverklaring gepast is, wegen ook de omstandigheden van het geval mee. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat klager is veroordeeld voor het driemaal plegen van een soortgelijk feit. Daarnaast staan er nog meerdere soortgelijke feiten open. Vervolgens bevat het dossier aanwijzingen dat klager bewust voertuigen op naam van een ander plaatst om verbeurdverklarng te voorkomen. Gelet op al deze omstandigheden tezamen kan de rechtbank niet vaststellen dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in dit geval zich verzetten tegen het voortduren van het beslag.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 23 april 2024 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).