ECLI:NL:RBZWB:2024:9471

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
RK23-025115, 24-010098
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding voor ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan op verzoekschriften tot schadevergoeding van een verzoeker die in verzekering is gesteld en voorlopige hechtenis heeft ondergaan. De verzoekschriften zijn ingediend op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.J.P.M. Mooren, heeft verzocht om vergoeding van reis- en verblijfskosten, gederfde inkomsten en kosten van rechtsbijstand. Tijdens de zitting op 9 april 2024 is de officier van justitie, mr. M.E.W.G. Stals, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet is verschenen, maar dat zijn advocaat de argumenten heeft aangevoerd. De rechtbank overweegt dat de schorsingsvoorwaarden die aan verzoeker zijn opgelegd geen vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vormen. De rechtbank heeft de verzoeken tot vergoeding van gederfde inkomsten en huisvestingskosten afgewezen, maar heeft wel een schadevergoeding van € 520,- toegekend voor de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Daarnaast is een bedrag van € 4.061,37 voor kosten van rechtsbijstand en € 680,- voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer toegewezen. De totale schadevergoeding bedraagt € 5.261,37. De beslissing is genomen door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van griffier J.H. Cornelissen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/016573-23
rk-nummers: 23-025115, 24-010098
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 2 oktober 2023, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] , [land] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. G.J.P.M. Mooren op het adres: Bredaseweg 257, 5038 NG Tilburg.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 520,-, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
  • € 5.780,88, voor vergoeding van huisvestingkosten;
  • € 3.000,-, voor vergoeding van gederfde inkomsten;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 4.980,36, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,- dan wel € 680,- bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de aantekening van het mondelinge vonnis van de politierechter van 21 juni 2023 inhoudende dat verzoeker is vrijgesproken;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 15 januari 2023 in verzekering is gesteld en op 18 januari 2023 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie.
Op 9 april 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. M.E.W.G. Stals en mr. G.J.P.M. Mooren als gemachtigd advocaat van verzoeker, gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is door de advocaat in raadkamer aangevoerd dat het ten aanzien van vergoeding van de gederfde inkomsten van belang dat is dat verzoeker een groot aantal verplichte reclasseringscontacten had waardoor verzoeker niet kon werken. Verzoeker had daarin geen vrije keuze waardoor dit in essentie vrijheidsbeneming was en er gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Voor het aantal te vergoeden uren refereert de advocaat zich aan het oordeel van de rechtbank. Bij de gemaakte huisvestingkosten is de vrijheidsbeneming ook van belang, verzoeker moest zich immers houden aan het opgelegde huisverbod waardoor hij voor onderdak elders kosten heeft moeten maken. Ten aanzien van de kosten rechtsbijstand komen de geschreven 0,6 uur van [stagiaire] op 18 januari 2023 bij nader inzien niet voor vergoeding in aanmerking. Dit geldt ook voor de gedeclareerde 0,20 uur op 17 januari 2023. De gedeclareerde 0,1 uur op 18 januari 2023 betrof de aanvulling van het digitale dossier naar aanleiding van de voorgeleiding, maar deze staat op de datum van het bevel bewaring. De advocaat refereert zich voor deze toekenning aan het oordeel van de rechtbank, evenals voor de toekenning van de gedeclareerde uren ná vrijspraak gelet op de (landelijke) lijn van 30 minuten.
Uit de schriftelijke conclusie volgt dat de schorsingsvoorwaarde die aan verzoeker is opgelegd niet als een vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM moet worden beschouwd en dat de gederfde inkomsten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dit geldt ook voor de huisvestingskosten. Voor de kosten rechtsbijstand is het van belang dat verzoeker recht had op gefinancierde rechtsbijstand in de piketfase waardoor de kosten op 17 en 18 januari 2023 niet voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten die opgevoerd zijn na de vrijspraak van verzoeker dienen te worden gematigd tot 0,30 uur. De officier van justitie persisteert in raadkamer bij deze schriftelijke conclusie en heeft ten aanzien van de gederfde inkomsten hieraan toegevoegd dat de reclasseringsafspraken juist aan het einde of het begin van de dag waren ingepland. Daarbij heeft verzoeker het – hoge – inkomstenverlies ook onvoldoende aangetoond.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt
geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker heeft
4 dagen in verzekering en/of voorlopige hechtenisdoorgebracht. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,- per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,- in de overige gevallen.
De gevraagde vergoeding is conform de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 520,-.
Ten aanzien van de verzochte kosten in verband met huisvesting en de gederfde inkomsten is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van vermogensschade die op grond van artikel 533 Sv vergoed dient te worden. In het oordeel van de rechtbank zijn de schorsingsvoorwaarden die aan verzoeker zijn opgelegd geen vrijheidsbeneming als bedoeld in artikel 5 EVRM. De rechtbank wijst deze vermogensschade dan ook af.
Uit het verhandelde in raadkamer is de rechtbank gebleken dat de advocaat namens verzoeker de urendeclaratie met 1,2 uur naar beneden heeft bijgesteld. De rechtbank acht het billijk om de gevraagde vergoeding tot en met de dag van de vrijspraak toe te kennen. Voor de gedeclareerde uren ná de vrijspraak acht de rechtbank een toekenning van de vergoeding voor 30 minuten billijk. In totaal zal de rechtbank een bedrag van
€ 4.061,37toekennen. (€ 245,- x 12,9 uur = € 3.160,50 + € 196,- kantoorkosten + 21% btw)
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,-toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 520,-,bestaande uit:
- € 520,-, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 4.741,37,bestaande uit:
- € 4.061,37 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 680,- de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 5.261,37zal worden overgemaakt op [rekeningnummer]
ten name van Stichting Beheer Derdengelden mr. G.J.P.M. Mooren, onder vermelding van “ [verzoeker] / [kenmerk] ”
Deze beslissing is op 23 april 2024 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).