Op 23 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken RK23-022793 en RK23-022792, waarin verzoeker om schadeloosstelling en schadevergoeding heeft verzocht. Verzoeker, geboren in 1967, had een verzoekschrift ingediend op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) na een periode van voorlopige hechtenis. Het verzoek om vergoeding van € 130,- voor schade door inverzekeringstelling en € 2.105,40 voor reis- en verblijfskosten werd door de rechtbank afgewezen. Tijdens de zitting op 9 april 2024 werd verzoeker vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.J.F. Stoffels, maar verzoeker zelf was niet aanwezig. De officier van justitie, mr. M.E.W.G. Stals, stelde dat er geen gronden van billijkheid waren voor toewijzing van het verzoek, aangezien verzoeker zich schuldig had gemaakt aan huisvredebreuk. De rechtbank oordeelde dat verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de vrijheidsbeneming en dat er geen aanleiding was om een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank wees de verzoeken tot toekenning van een vergoeding af, en deze beslissing werd op 23 april 2024 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van griffier J.H. Cornelissen.