In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker die op 28 september 2023 door de kantonrechter was vrijgesproken. De verzoeker had kosten gemaakt voor rechtsbijstand en verzocht om vergoeding van deze kosten, inclusief een forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Tijdens de zitting op 9 april 2024 zijn zowel de officier van justitie, mr. M.E.W.G. Stals, als de gemachtigd advocaat van de verzoeker, mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, gehoord. De verzoeker was niet verschenen, maar zijn advocaat heeft het verzoek toegelicht. De officier van justitie heeft aanvankelijk gesteld dat de zaak eenvoudig leek, maar later erkend dat het een bewerkelijke zaak was, en heeft verzocht om toewijzing van het verzoek.
De rechtbank heeft overwogen dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat de rechtbank bevoegd is om het verzoek te behandelen. Op basis van artikel 530 Sv kan een vergoeding worden toegekend voor gemaakte reis- en verblijfskosten, alsook voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzochte bedrag van € 4.656,08 voor rechtsbijstand voldoende onderbouwd was en heeft dit bedrag toegewezen. Daarnaast is een bedrag van € 680,- toegekend voor de kosten van indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer. De totale schadevergoeding is vastgesteld op € 5.336,08, dat overgemaakt zal worden op naam van de Stichting Beheer Derdengelden Van de Luijtgaarden Advocaten B.V. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, J.H. Cornelissen, en is openbaar uitgesproken.