ECLI:NL:RBZWB:2024:9484

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
RK23-014773
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding voor rechtsbijstand op basis van artikel 530 Sv

Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend door een minderjarige verzoeker, die kosten had gemaakt voor rechtsbijstand na te zijn aangemerkt als verdachte van diefstal in vereniging. De zaak tegen de verzoeker was op 19 mei 2023 geseponeerd, en de verzoeker had een bedrag van € 1.620,19 aan kosten voor rechtsbijstand verzocht, plus een vergoeding voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Tijdens de zitting op 14 maart 2024 waren de officier van justitie en de advocaat van de verzoeker aanwezig, maar de verzoeker zelf was niet verschenen. De rechtbank overwoog dat de verzoeker ten onrechte als verdachte was aangemerkt en dat hij geen gebruik had gemaakt van gefinancierde rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat de kosten van rechtsbijstand billijk waren en kende het volledige bedrag van € 1.620,19 toe, evenals € 680,00 voor de kosten van het verzoekschrift. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 2.300,19, die aan de advocaat van de verzoeker zou worden overgemaakt. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/125894-23
rk-nummer: 23-014773
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 9 juni 2023, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [datum] 2005 te [plaats]
woonplaats kiezend ten kantore van mr. B. Ciçek op het adres: Lage Mosten 49 2, 4822 NK Breda
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.620,19, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 19 mei 2023;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
Op 14 maart 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. R. Jacobs, mr. B. Ciçek als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij ten onrechte is aangemerkt als verdachte van diefstal in vereniging. Verdachte is op 19 mei 2023 verhoord op het politiebureau te Roosendaal. De strafzaak jegens verdachte is op 19 mei 2023 geseponeerd. Verzoeker heeft kosten gemaakt voor de aan hem verleende rechtsbijstand voor een bedrag van € 1.620,19 en verzoekt deze aan hem te vergoeden, te vermeerderen met het bedrag aan forfaitaire vergoeding voor het opstellen, indienen en in raadkamer behandelen van het verzoekschrift. In raadkamer heeft de advocaat hieraan toegevoegd dat hij ten tijde van de aanhouding van verzoeker geen piketdienst had en geen piketmelding heeft ontvangen, maar dat hij op een later moment door verzoeker is benaderd om hem als voorkeursadvocaat bij te staan. Het nummer ‘[nummer]’ dat vermeld staat op het proces-verbaal van verhoor is het identificatienummer van de advocaat. Het is de advocaat overigens niet bekend wie de piketmelding dan wel heeft ontvangen. Ten aanzien van de gedeclareerde kosten is het van belang dat de advocaat geen studie van het procesdossier heeft gedeclareerd en hij de zaak na het sepot zo snel mogelijk heeft afgerond. De werkzaamheden na sepot op 23 mei betreffen maar 18 minuten en de eindbrief heeft tijd gekost omdat deze zorgvuldig en met waarborgen is opgesteld.
De officier van justitie heeft zich in afwijking van de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie op het standpunt gesteld dat de gedeclareerde kosten in verhouding met de complexiteit van de strafzaak niet bovenmatig zijn. Echter acht de officier van justitie de werkzaamheden ná sepot in redelijkheid maar voor 30 minuten toewijsbaar.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van voorgeleiding na aanhouding is gebleken dat verzoeker wegens zijn minderjarigheid en de summiere feiten niet is opgehouden voor onderzoek en hij op 19 mei 2023 om 03:37 uur in vrijheid is gesteld. De rechtbank stelt daarnaast vast dat hoewel er in dit proces-verbaal staat vermeld dat verzoeker een toegewezen piketadvocaat wil consulteren er in het raadkamerdossier geen afschrift van een piketmelding zit. Uit het proces-verbaal van verhoor is de rechtbank gebleken dat verzoeker tijdens het verhoor op 19 mei 2023 in de middag is bijstaan door mr. Ciçek.
De rechtbank acht het op basis van de feiten uit het raadkamerdossier én de uitleg van de advocaat aannemelijk dat mr. Ciçek als voorkeursadvocaat van verzoeker heeft opgetreden en verzoeker geen gebruik heeft gemaakt van het recht op gefinancierde rechtsbijstand. Nu de gang van zaken met betrekking tot een eventuele piketmelding onduidelijk is gebleven en ook overigens onbekend is gebleven in hoeverre verzoeker recht had op gefinancierde rechtsbijstand, is de rechtbank van oordeel dat een en ander niet aan verzoeker kan worden toegerekend.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 1.620,19is in het oordeel van de rechtbank in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de uitleg van de advocaat en zal het gehele bedrag toekennen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 2.300,19‬, bestaande uit:
- € 1.620,19 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst het verzoek voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 2.300,19‬, zal worden overgemaakt op [rekeningnummer], ten name van Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor mr. Ciçek, onder vermelding van “[verzoeker]”.
Deze beslissing is op 28 maart 2024 gegeven door mr. E.G.F. Vliegenberg, rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).