Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding voor reis- en verblijfskosten op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. I.M. d'Hont, en betrof kosten voor rechtsbijstand in een strafzaak die was geseponeerd. De verzoeker had kosten gemaakt voor rechtsbijstand ter hoogte van € 1.550,00, bestaande uit € 300,00 voor circa 2 uur rechtsbijstand tijdens het politieverhoor en € 1.250,00 voor circa 6 uur rechtsbijstand tijdens de OM-zitting. De officier van justitie, mr. R. Jacobs, heeft zich in zijn reactie op het verzoekschrift niet verzet tegen de toekenning van rechtsbijstand tegen een vast tarief, maar stelde dat de 6 uur aan rechtsbijstand voor de OM-zitting bovenmatig was gezien de geringe omvang van het procesdossier.
De rechtbank heeft overwogen dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten van rechtsbijstand voldoende onderbouwd waren en heeft het volledige bedrag van € 1.550,00 toegewezen. Daarnaast is een forfaitair bedrag van € 680,00 toegekend voor de kosten van indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer. De totale schadevergoeding is vastgesteld op € 2.230,00, dat zal worden overgemaakt op naam van Stichting Beheer Derdengelden IRIS Advocatuur.
De beslissing is genomen in aanwezigheid van griffier J.H. Cornelissen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.