Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak RK23-015610 en RK23-015611, waarin verzoeker een schadevergoeding en schadeloosstelling heeft aangevraagd naar aanleiding van zijn voorlopige hechtenis. Verzoeker, geboren in 1987, heeft op 22 juni 2023 een verzoekschrift ingediend, waarin hij een vergoeding van € 675,00 voor kosten van rechtsbijstand en een nog te bepalen bedrag voor schade door inverzekeringstelling heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 25 december 2021 in verzekering is gesteld en op 27 december 2021 is vrijgelaten. De officier van justitie, mr. R. Jacobs, heeft in raadkamer verklaard dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoekschrift niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na beëindiging van de strafzaak is ingediend, waardoor verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek. De beslissing is genomen door mr. E.G.F. Vliegenberg, rechter, in aanwezigheid van griffier J.H. Cornelissen.