ECLI:NL:RBZWB:2024:9487

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
RK23-015610 en 23-015611
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoekschriften tot schadevergoeding en schadeloosstelling in het kader van voorlopige hechtenis

Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak RK23-015610 en RK23-015611, waarin verzoeker een schadevergoeding en schadeloosstelling heeft aangevraagd naar aanleiding van zijn voorlopige hechtenis. Verzoeker, geboren in 1987, heeft op 22 juni 2023 een verzoekschrift ingediend, waarin hij een vergoeding van € 675,00 voor kosten van rechtsbijstand en een nog te bepalen bedrag voor schade door inverzekeringstelling heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 25 december 2021 in verzekering is gesteld en op 27 december 2021 is vrijgelaten. De officier van justitie, mr. R. Jacobs, heeft in raadkamer verklaard dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoekschrift niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na beëindiging van de strafzaak is ingediend, waardoor verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek. De beslissing is genomen door mr. E.G.F. Vliegenberg, rechter, in aanwezigheid van griffier J.H. Cornelissen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-344805-21
rk-nummers: 23-015610 en 23-015611
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 22 juni 2023, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [datum] 1987 te [plaats], [land]
wonende te [adres]
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor:
- een nog te bepalen bedrag voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 675,00, € 675,00, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • de kennisgeving sepot van 29 juli 2022;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 25 december 2021 in verzekering is gesteld en op 27 december 2021 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
  • de email van de advocaat d.d. 14 maart 2024.
Op 14 maart 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. R. Jacobs, en verzoeker gehoord.
De advocaat van verzoeker, mr. F. van Baarlen is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Verzoeker voert aan dat de strafzaak tegen hem is geseponeerd. Verzoeker stelt schade te hebben geleden als gevolg van de door hem ondergane inverzekeringstelling van drie dagen. Voorts heeft verzoeker kosten voor rechtsbijstand gemaakt in het kader van de strafzaak. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen van € 675,00. In raadkamer heeft verzoeker hieraan toegevoegd dat de advocaat inmiddels de door verzoeker betaalde eigen bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand aan verzoeker heeft terugbetaald.
De officier van justitie persisteert bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en heeft in aanvulling zich op het standpunt gesteld dat het ontbreken van de ondertekening van het verzoekschrift is ondervangen door het verschijnen van verzoeker in raadkamer, maar verzoeker door de termijn overschrijding niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt
geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank stelt vast dat artikel 530, vierde lid, Sv juncto artikel 529, tweede lid Sv voorschrijft dat een verzoek slechts kan worden ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak.
De rechtbank stelt vast dat de strafzaak van verzoeker middels een sepot is geëindigd op 29 juli 2022.
De rechtbank stelt vast dat het verzoekschrift op 22 juni 2023 door verzoeker is ingediend.
Hoewel de rechtbank de door verzoeker gestelde gang van zaken omtrent het verzuim tot tijdig indienen van het verzoekschrift betreurt, is zij van oordeel dat het mogelijk niet (tijdig) indienen van het verzoekschrift door de raadsvrouw van verdachte geen omstandigheid is die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakt. Nu verzoeker het verzoekschrift niet binnen de gestelde termijn van drie maanden na beëindiging van de zaak heeft ingediend is verzoeker derhalve niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beslissing is op 28 maart 2024 gegeven door mr. E.G.F. Vliegenberg, rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).