ECLI:NL:RBZWB:2024:9491

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
C/02/427404 / FA RK 24-4664
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
  • mr. Holierhoek
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming verhuizing en gelasten Raadsonderzoek ten aanzien van hoofdverblijf en zorgregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeken van een vrouw om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar minderjarige kind naar een andere gemeente. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.A. Broekman-de Feijter, verzocht om toestemming om met haar kind te verhuizen naar [plaats 1] en om haar kind in te schrijven op een basisschool aldaar. De man, vertegenwoordigd door mr. L.E. van Hevele, verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om de verzoeken van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen, omdat de noodzaak voor de verhuizing niet voldoende was onderbouwd en de belangen van het kind en de man in het geding zijn. De rechtbank heeft ook een Raadsonderzoek gelast om de zorgregeling en het hoofdverblijf van het kind te onderzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een belangrijke rol speelt in het leven van het kind en dat de verhuizing grote gevolgen zou hebben voor de omgang tussen de man en het kind. De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot 17 juni 2025 voor de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/427404 / FA RK 24-4664
datum uitspraak: 24 december 2024
tussenbeschikking over vervangende toestemming verhuizing, vervangende toestemming inschrijving school, wijziging hoofdverblijf en zorgregeling
in de zaak van
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.A. Broekman- de Feijter in Terneuzen,
tegen
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. L.E. van Hevele te Oostburg,
over de minderjarige:
-
[minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 9 oktober 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 12 november 2024 ontvangen verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, met bijlagen;
- het F9-formulier van 15 november 2024 van mr. Broekman-de Feijter, met bijlagen;
- het F9-formulier van 19 november 2024 van mr. Broekman-de Feijter, met bijlagen;
- de brief van mr. Van Hevele van 20 november 2024, met bijlagen.
1.2
De verzoeken zijn ten overstaan van de meervoudige kamer van de rechtbank mondeling behandeld op 22 november 2024. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .
2.4
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.5
De man heeft de Nederlandse nationaliteit, de vrouw de Italiaanse.
2.6
Partijen hebben in 2021 een ouderschapsplan met elkaar gesloten waarin zij – onder meer - zijn overeengekomen dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft. Daarna zijn zij een zorgregeling tussen de man en [minderjarige] overeengekomen die inhoudt dat er tussen hen contact is gedurende ieder weekend van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, toestemming te verlenen om met de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] , te verhuizen naar [plaats 1] , althans een van de omliggende dorpen/steden en [minderjarige] aldaar in te schrijven op de [basisschool] en bijbehorende kinderopvanginstelling.
3.2
De man is het niet eens met de verzoeken van de vrouw en verzoekt deze verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
3.3
De man verzoekt zelfstandig, bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- Het ouderschapsplan dat tussen partijen geldt te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige] de even weken van vrijdag 16.00 uur tot de daaropvolgende vrijdag 16.00 uur bij de man verblijft en de oneven weken bij de vrouw, waarbij partijen ieder de eigen verblijfskosten dragen en de vrouw de verblijfsoverstijgende kosten;
Voorwaardelijkindien de rechtbank de vrouw toestemming verleent om te verhuizen, te bepalen dat: (naar de rechtbank begrijpt
primair):
  • Het ouderschapsplan dat tussen partijen geldt te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige] vanaf de datum van de verhuizing van de vrouw het hoofdverblijf bij de man zal hebben;
  • De overeengekomen bijdrage wordt gewijzigd naar nihil, danwel een bedrag dat de rechtbank juist acht;
Subsidiair
het ouderschapsplan te wijzigen en te bepalen dat de man ieder weekend met [minderjarige] omgang zal hebben van vrijdag 17.00 uur tot en met zondag 18.00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige] zal brengen naar en zal ophalen bij vader en de helft van de vakanties, meer subsidiair een regeling die de rechtbank juist acht.
3.4
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man.
3.5
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de vrouw wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Na de geboorte van [minderjarige] heeft de vrouw enige tijd bij familieleden in Italië verbleven. Daar hebben escalaties tussen partijen plaatsgevonden waarvoor de man niet is vervolgd. De vrouw is in de zomer van 2021 met [minderjarige] naar Nederland gekomen. In oktober 2021 zijn partijen gezamenlijk met [minderjarige] in een huurwoning in [woonplaats 1] getrokken. Vanwege herhaalde escalaties heeft de vrouw in juni 2022 definitief een punt achter de relatie gezet. De man heeft toen een eigen woning in [woonplaats 2] betrokken. Na bemoeienis van Veilig Thuis hebben partijen in 2021 een ouderschapsplan met elkaar gesloten waarin zij zijn overeengekomen dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft en dat er een zorgregeling geldt op basis waarvan de man elk weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur omgang met [minderjarige] heeft. De man heeft geen rijbewijs dus brengt en haalt de vrouw [minderjarige] vaak. Begin 2024 is bij de vrouw een carpaal syndroom in haar pols vastgesteld. Om die reden kan de vrouw haar werk als masseuse niet meer verrichten. Zij heeft zich toen ingeschreven voor een opleiding tot tandartsassistente. Deze opleiding duurde van september 2024 tot en met november 2024 en vond plaats in [plaats 2] . Met ingang van 1 oktober 2024 heeft de vrouw een functie als tandartsassistente bij [bedrijf] in [plaats 1] kunnen aanvaarden. De afstand tussen [woonplaats 1] en [plaats 1] is te groot om op de werkdagen van de vrouw heen en weer te rijden. De vrouw kan haar baan dan ook niet combineren met wonen in [woonplaats 1] . Zij wil dan ook graag met [minderjarige] naar de buurt van [plaats 1] verhuizen. De man geeft geen toestemming voor deze verhuizing. De vrouw heeft een noodzaak om te verhuizen. Zij heeft geen familie in de buurt van [woonplaats 1] wonen en weinig sociaal netwerk. De vrouw kan samenwonen met haar huidige partner die in [plaats 3] werkt. De vrouw is zwanger van haar nieuwe partner. De familieleden van de nieuwe partner van de vrouw zijn een grote steun voor haar. De vrouw heeft [minderjarige] verteld dat ze nieuw werk heeft gevonden en dat dit betekent dat zij en [minderjarige] gaan verhuizen. Als de vrouw en [minderjarige] in de buurt van [plaats 1] wonen is het te belastend om de zorgregeling die vastligt in het ouderschapsplan, uit te voeren. De vrouw stelt voor dat de zorgregeling wordt gewijzigd in die zin dat er gedurende één weekend per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen omgang plaatsvindt tussen de man en [minderjarige] . De door de man voorgestelde zorgregeling op basis van co-ouderschap is niet in het belang van [minderjarige] . Er is sprake van een slechte communicatie tussen partijen. De communicatie tussen partijen gaat alleen over praktische afstemming van zaken in de weekenden voor [minderjarige] . Ook de verstandhouding tussen partijen is slecht. De vrouw is bereid om de gevolgen van de verhuizing te compenseren door [minderjarige] te brengen en te halen voor en na het omgangsweekend van eens in de twee weken. [minderjarige] is nog maar 4 jaar en nog niet geworteld in (de omgeving van) Sluis. Zij kan dan ook makkelijk wennen in en rondom de omgeving van [plaats 1] .
4.2
Door en namens de man wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De man is het niet eens met de verzoeken van de vrouw omtrent de verhuizing. De man verleent geen toestemming voor de verhuizing van de vrouw met [minderjarige] . De man speelt een grote rol in het leven van [minderjarige] . Vanaf juli 2022 haalde de man [minderjarige] op maandagmiddag om 15.00 uur op van de buitenschoolse opvang en zorgde hij voor haar in de woning van de vrouw tot de vrouw op dinsdagavond terug thuis was van haar werk. Soms ving de man [minderjarige] ook op andere dagen op. Vanaf december 2023 is de zorgregeling stilzwijgend uitgebreid in die zin dat [minderjarige] ieder weekend bij de man verblijft. [minderjarige] verblijft ieder weekend bij de man in [woonplaats 2] . Het verzoek van de vrouw om te verhuizen is enkel ingekleed door haar wens om bij haar nieuwe partner te gaan wonen. De verhuizing is niet doordacht en voorbereid. De vrouw formuleert haar verzoek heel breed en weet nog niet eens waarnaartoe ze zal gaan verhuizen. De vrouw handelt wel vaker ondoordacht. Ook nu omdat ze [minderjarige] al heeft verteld dat ze gaan verhuizen. De vrouw stelt dat zij geen sociaal netwerk heeft in en rondom [woonplaats 1] . De vrouw woont echter al sinds oktober 2021 in [woonplaats 1] en heeft dus ruim voldoende de tijd gehad om een sociaal netwerk om zich heen te bouwen. De vrouw kon de opleiding tot tandartsassistente ook vanuit [woonplaats 1] volgen, namelijk door het volgen van een BBL-opleiding bij [school]. In Zeeuws-Vlaanderen bestaan voldoende vacatures voor de functie van tandartsassistente. Dit blijkt uit de door de man overgelegde stukken. Een verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar [plaats 1] gaat teveel afbreuk doen aan het contact dat de man met [minderjarige] heeft. De man kan dan niet meer doordeweeks voor [minderjarige] zorgen en ook wordt de omgang beperkt tot één weekend per maand. Dit is niet in het belang van [minderjarige] . In tegenstelling tot wat de vrouw stelt is [minderjarige] wel al geworteld in de [gemeente]. Ze zit in groep 1 van de basisschool, samen met vriendjes en vriendinnetjes die ze van de buitenschoolse opvang kent. Ze gaat ook al naar diverse kinderfeestjes toe. De man wil zich graag inzetten om de communicatie tussen partijen te verbeteren, maar de vrouw werkt hier niet aan mee. De man heeft het idee dat de vrouw de laatste maanden erg trekt aan de omgangsregeling. Er is steeds gedoe over de omgang tussen de man en [minderjarige] . De man is bang voor zijn positie als vader van [minderjarige] in de toekomst. De man heeft altijd veel in de zorg voor [minderjarige] betekend. Hij is meegegaan naar tandarts- en ziekenhuisbezoeken, vaccinaties, afspraken bij de GGD, sport- en schoolactiviteiten. Ook is hij bij school betrokken en heeft hij een nauw contact met de huidige juf van [minderjarige] . De man begrijpt de wens van de vrouw dat zij ook eens een weekend samen met [minderjarige] wil. Om die reden verzoekt hij de zorgregeling te wijzigen in die zin dat [minderjarige] week om week bij ieder van de ouders verblijft. Zo heeft de vrouw omgang met [minderjarige] in het weekend, is er sprake van een langer contact met beide ouders en kunnen de ouders elkaar ontzorgen. De man heeft deze wens nog niet eerder uitgesproken richting de vrouw omdat hij bang was om in conflict met haar te komen.
4.3
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat de keuze voor de verhuizing bij de vrouw lijkt te zijn ingegeven door haar wens om een toekomst op te bouwen met haar nieuwe partner. De vrouw heeft haar nieuwe bestaan bij haar nieuwe partner in (de buurt van) [plaats 1] al uitgezet. Het indienen van het verzoekschrift door de vrouw zet de verhoudingen tussen partijen op scherp. De Raad hoort niet terug dat de ouders met behulp van advocaten of hulpverlening hebben geprobeerd om te komen tot oplossingen die recht doen aan het contact tussen de man en [minderjarige] . Het verzoek van de vrouw baart de Raad zorgen. Een verhuizing van de vrouw en [minderjarige] heeft grote gevolgen voor de omgang tussen de man en [minderjarige] . [minderjarige] heeft in haar jonge leventje al een aantal verhuizingen meegemaakt. De Raad vindt een verhuizing naar West-Brabant erg ingrijpend voor [minderjarige] . Ook de duur van de nieuwe relatie van de vrouw en het feit dat zij zwanger is, baart de Raad zorgen. De Raad vraagt zich af of er bij de ouders voldoende draagvlak bestaat om er samen voor te zorgen dat [minderjarige] onbelast contact kan hebben met haar beide ouders. Ook vraagt de Raad zich af of de vrouw en haar partner zich wel voldoende hebben ingespannen om een baan en een woning in Zeeuws-Vlaanderen te zoeken. De Raad is van mening dat de slechte communicatie tussen partijen een zorgregeling op basis van co-ouderschap in de weg staat. Het is noodzakelijk dat partijen een hulpverleningstraject gaan volgen, waarbij de Raad denkt aan ouderschapsbemiddeling, om zo draagvlak te creëren voor gezamenlijk ouderschap voor [minderjarige] . Het is daarvoor het beste dat de ouders zich zelf melden bij de gemeente voor het volgen van een hulpverleningstraject.

5.De beoordeling

5.1
De Nederlandse rechter is bevoegd van de verzoeken kennis te nemen, omdat partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is, is op de verzoeken het Nederlands recht van toepassing.
Verhuizing
5.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.3
De gezamenlijke gezagsuitoefening van de ouders brengt mee dat de ene ouder voor het wijzigen van de woonplaats van een kind toestemming van de andere ouder behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen. Bij een dergelijke beslissing dient de rechter – conform vaste rechtspraak – alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen. Hoewel het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
5.4
In de jurisprudentie zijn criteria ontwikkeld aan de hand waarvan een voorgenomen verhuizing moet worden beoordeeld. Dat zijn onder meer:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en het kind op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van het kind, zijn mening en de mate waarin het kind geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.5
De rechtbank merkt allereerst op dat de vrouw uiteraard het recht heeft om haar verblijfplaats te kiezen en een nieuw leven op te bouwen. De wens van de vrouw om haar nieuwe leven met en bij haar nieuwe partner op te bouwen betekent echter niet dat daarmee een noodzaak voor een verhuizing naar (de omgeving van) [plaats 1] is gegeven. De wens van de vrouw tot verhuizing lijkt voornamelijk een persoonlijke wens. Vanwege het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen dient de vrouw echter niet alleen rekening te houden met haar persoonlijke wensen, maar ook met andere belangen, waaronder de belangen van [minderjarige] en de man. De persoonlijke wens van de vrouw moet worden afgewogen tegen de belangen van de man en [minderjarige] . De vrouw heeft gesteld dat zij in de omgeving van [plaats 1] een baan heeft kunnen vinden, maar zij heeft nagelaten te onderbouwen of en zo ja op welke manier zij in Zeeuws-Vlaanderen gezocht heeft naar een baan en waarom zij daar niet in is geslaagd. Ook heeft zij niet aangetoond dat haar partner gezocht heeft naar een baan in (de omgeving van) Zeeuws-Vlaanderen. Aldus is niet gebleken dat de vrouw andere opties heeft onderzocht. Van een noodzakelijk, goed doordachte en voorbereide verhuizing is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
5.6
De verhuizing van de vrouw naar de omgeving van [plaats 1] brengt grote gevolgen met zich. De man heeft op basis van de huidige zorgregeling ieder weekend contact met [minderjarige] . Daarnaast heeft de man onbetwist gesteld dat hij ook doordeweeks zorgtaken voor [minderjarige] voor zijn rekening neemt. De vrouw heeft ook niet betwist dat de man een grote rol speelt in het leven van [minderjarige] . De man heeft aangevoerd dat hij graag op die manier betrokken wil blijven bij het leven van [minderjarige] en dat hij ook graag doordeweeks bij haar dagelijkse bezigheden betrokken wil zijn. De rechtbank overweegt dat dit niet meer mogelijk is als [minderjarige] naar (de omgeving van) [plaats 1] verhuist. De manier waarop de zorgregeling nu is ingedeeld stelt de man in staat om betrokken te zijn bij het leven van [minderjarige] . De rol van de man in het leven van [minderjarige] komt in het gedrang bij een verhuizing naar (de omgeving van) [plaats 1] .
5.7
De rechtbank acht de door de vrouw geboden compensatie niet reëel. Het voorstel van de vrouw omtrent de zorgregeling zou betekenen dat [minderjarige] één weekend in de twee weken bij de man verblijft. Dit op zich zelf genomen betekent al een flinke inperking van de zorgregeling. Omdat de man niet beschikt over een rijbewijs heeft de vrouw voorgesteld het vervoer van [minderjarige] van en naar de man voor haar rekening te nemen. De vrouw heeft echter ook verklaard dat zij zwanger is. De rechtbank voorziet om die reden dat de vrouw op termijn niet in staat zal zijn de afstand tussen (de omgeving van) [plaats 1] en [woonplaats 1] voor haar rekening te blijven nemen. Dit zal consequenties hebben voor de zorgregeling en zal een fikse inperking van de zorgregeling met zich kunnen brengen.
5.8
De rechtbank komt na een afweging van alle betrokken belangen en toetsend aan de criteria als vermeld in rechtsoverweging 5.4 tot het oordeel dat het verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met [minderjarige] naar [plaats 1] , althans een van de omliggende dorpen/steden, moet worden afgewezen.
5.9
Nu geen vervangende toestemming wordt verleend voor de verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar [plaats 1] , althans een van de omliggende dorpen/steden, zal evenmin vervangende toestemming worden verleend voor inschrijving van [minderjarige] op de [basisschool] en de bijbehorende kinderopvang instelling. De rechtbank zal ook dat verzoek afwijzen.
5.1
Nu de rechtbank de verzoeken van de vrouw omtrent de vervangende toestemming zal afwijzen komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de voorwaardelijk en subsidiair geformuleerde zelfstandige verzoeken van de man.
Zorgregeling
5.11
In artikel 1:253a lid 1 BW staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
5.12
Ingevolge artikel 1:253a lid 2 BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
5.13
Op grond van artikel 1:253a lid 4 is artikel 1:377e van overeenkomstige toepassing. In artikel 1:377e BW staat dat de rechtbank op verzoek van een ouder een bestaande zorgregeling kan veranderen als de omstandigheden zijn veranderd of als de rechtbank die regeling heeft vastgesteld op grond van onjuiste of onvolledige gegevens.
5.14
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven. Gebleken is dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen over de zorgregeling. De man is dan ook ontvankelijk in zijn verzoeken omtrent het hoofdverblijf en de zorgregeling.
5.15
Ten aanzien van het zelfstandige verzoek van de man omtrent de zorgregeling oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft op dit moment te weinig informatie om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek van de man omtrent de zorgregeling. De vrouw heeft verklaard grote zorgen te hebben over de rol van de man in het leven van [minderjarige] . Daartegenover staat dat de man een groot deel van de zorgtaken van [minderjarige] voor zijn rekening neemt. Momenteel zorgen de (invulling van de) zorgregeling voor een hoop discussies tussen partijen. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om te kunnen bepalen welke zorgregeling het meest in haar belang is. De Raad zal daarom worden verzocht om een onderzoek te doen naar de volgende vragen:
- Past een verandering van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders bij de belangen van [minderjarige] ?
- Hoe moet die regeling eruit gaan zien (aard, duur en frequentie)?
In afwachting van de rapportage van de Raad zal de behandeling van de zaak worden aangehouden tot
17 juni 2025 PRO FORMA. De rechtbank verzoekt de Raad uiterlijk op voornoemde pro forma datum het rapport in te dienen, onder gelijktijdige verstrekking van een kopie daarvan aan (de advocaten van) partijen. Partijen worden daarna in de gelegenheid gesteld om op het rapport van de Raad te reageren en zich uit te laten over het door hen gewenste verdere procesverloop.
5.16
Voor de tussenliggende periode vindt de rechtbank het belangrijk dat het contact tussen de man en [minderjarige] wordt gecontinueerd zoals dat nu feitelijk gaat. Dit werkt en doet recht aan de verhoudingen tot nu toe hoewel de vrouw nu geen enkel weekend met [minderjarige] heeft. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de man en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot contact met elkaar elk weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur. De rechtbank zal deze voorlopige zorgregeling vastleggen.
5.17
De rechtbank zal de beslissing omtrent de voorlopige zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1
wijst de verzoeken van de vrouw af;
6.2
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopigrecht hebben op contact met elkaar ieder weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur;
6.3
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Middelburg een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven in rechtsoverweging 5.15 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
6.4
houdt iedere verdere beslissing aan tot 17 juni 2025 PRO FORMA.
Deze beschikking is gegeven door mr. Voorn, voorzitter, mr. Holierhoek en mr. De Beer, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.