In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 4 km per uur te hard op een autosnelweg buiten de bebouwde kom, geregistreerd door de Trajectcontrole A58. De betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, maar deze verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 12 december 2024 was de betrokkene niet aanwezig, noch zijn gemachtigde. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De kantonrechter overwoog dat de termijn voor het indienen van beroep bij de officier van justitie, zoals bepaald in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zes weken bedraagt. Deze termijn was verstreken, aangezien het beroepschrift pas op 22 maart 2023 was ontvangen, terwijl de termijn eindigde op 24 januari 2023.
De kantonrechter concludeerde dat de betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het te laat indienen van het beroep konden rechtvaardigen. Daarom werd het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. De kantonrechter oordeelde echter dat de verhoging van de boete, opgelegd op 10 april 2023, diende te vervallen en dat het bedrag van € 43,50 dat de betrokkene aan verhoging had betaald, aan hem moest worden terugbetaald. De uitspraak werd gedaan door mr. A.B. Scheltema Beduin, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.