Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor zijn motorvoertuig. De gedraging vond plaats op 9 september 2022. Betrokkene, van Belgische afkomst, stelde dat de boete niet redelijk was gezien zijn omstandigheden, waaronder het feit dat hij zijn motor al had verkocht voordat hij de beschikking ontving. De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond, maar de betrokkene ging in beroep bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 12 december 2024 heeft de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, verzocht om het beroep ongegrond te verklaren, maar ook om de boete te matigen vanwege een schending van de hoorplicht en overschrijding van de redelijke termijn. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging vaststond en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de redelijke termijn was overschreden, waardoor de kantonrechter besloot de boete met 25% te matigen. Daarnaast werd vastgesteld dat de betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep.
De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd, de boete gematigd tot € 225,- plus € 9,- administratiekosten, en bepaald dat het teveel betaalde bedrag van € 175,- aan de betrokkene moest worden terugbetaald. De uitspraak werd openbaar gedaan en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.