Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het niet geven van een richtingaanwijzer bij het wisselen van rijstrook op de A4 te Bergen op Zoom op 17 juni 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 12 december 2024 heeft de gemachtigde van betrokkene, mr. B. de Jong, aangevoerd dat de boete ten onrechte was opgelegd, omdat er een reële mogelijkheid tot staandehouding had moeten zijn. De zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, heeft echter betoogd dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding bestond, en heeft verzocht om de boete gedeeltelijk gegrond te verklaren en te matigen met 25% vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld. De rechter heeft vastgesteld dat de boete terecht aan de kentekenhouder was opgelegd, maar dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn. Hierdoor heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen en heeft hij de officier van justitie opgedragen de proceskosten van betrokkene te vergoeden. De uiteindelijke beslissing was dat de boete werd gematigd tot € 75,-, met een proceskostenvergoeding van € 875,00.