Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren van zijn voertuig op een verboden plek op de Boomgaardstraat te Roosendaal op 31 augustus 2021. De betrokkene had tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde omdat het te laat was ingediend. De betrokkene voerde aan dat hij sinds 15 november 2021 niet meer op het adres woonde waar de beschikking was verzonden, en dat hij pas op 24 november 2021 naar een nieuw adres was verhuisd. Hierdoor had hij de beschikking niet tijdig ontvangen.
De kantonrechter oordeelde dat de betrokkene voldoende aannemelijk had gemaakt dat de termijnoverschrijding niet aan hem kon worden toegerekend. De officier van justitie had het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens beoordeelde de kantonrechter de inhoud van de zaak. De kantonrechter concludeerde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant en de foto’s in het dossier. De boete was terecht opgelegd, maar de kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. Daarom werd de boete met 25% gematigd.
Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat de officier van justitie de betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot een verdere matiging van de boete met 25%. De uiteindelijke beslissing was dat de boete werd gematigd tot € 84,38, plus € 9,- administratiekosten, en dat het teveel betaalde bedrag van € 65,62 aan de betrokkene moest worden terugbetaald.