Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren van een voertuig op een verboden plek op het Zusterplein te Middelburg op 17 september 2022. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 13 december 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door middel van bewijsstukken, waaronder een foto. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er redenen waren om de boete te matigen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de officier van justitie de betrokkene niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. Daarnaast was er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de procedure langer dan twee jaar had geduurd. Om deze redenen heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en de boete werd aangepast naar € 56,25 plus administratiekosten, met een terugbetaling van € 43,75 aan de betrokkene.