In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rijden op het trottoir op de Halstraat in Breda op 17 november 2022. Betrokkene had tegen de boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 27 december 2024 was betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie was vertegenwoordigd door mevrouw [naam].
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond. Betrokkene had aangevoerd dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden, maar de kantonrechter oordeelde dat betrokkene niet had aangetoond tijdig een vrijstelling te hebben gekregen. Dit maakte dat de gedraging voor rekening en risico van betrokkene kwam.
Echter, de kantonrechter constateerde ook dat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter besloot de boete te matigen met 25% vanwege deze schending van de hoorplicht. Daarnaast was er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, wat ook leidde tot een verdere matiging van 25% van de boete. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd en het teveel betaalde bedrag aan zekerheid moest door de officier van justitie aan betrokkene worden terugbetaald.