In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rijden op een trottoir, voetpad of fietspad op 14 oktober 2022. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat de verkeerssituatie in Breda chaotisch was en dat hij de verkeersborden mogelijk had gemist. De officier van justitie heeft de boete verdedigd door te stellen dat de gedraging voldoende was vastgelegd door een camera.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging inderdaad heeft plaatsgevonden, maar heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden. De rechter heeft geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd, maar heeft deze wel gematigd met 25% vanwege de verwarrende verkeerssituatie en de schending van de hoorplicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie, wat in strijd is met de wet. Dit heeft geleid tot de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie.
Daarnaast is er vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat ook heeft geleid tot een verdere matiging van de boete met 25%. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd en bepaald dat het teveel betaalde bedrag aan zekerheidstelling aan betrokkene moet worden terugbetaald. De uitspraak is gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 27 december 2024.