ECLI:NL:RBZWB:2024:9559

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2024
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
11040685 \ MB VERZ 24-439
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.H.C. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete wegens handelen in strijd met geslotenverklaring op de Houtmarkt te Breda

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De boete was opgelegd aan de betrokkene voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda op 22 februari 2023. De gemachtigde van de betrokkene, mr. M. Lagas van Appjection B.V., heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 27 december 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.

De gemachtigde voerde aan dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden, waaronder een onduidelijke omleiding langs de Houtmarkt. Hij stelde dat de betrokkene door de omleidingsborden richting de Houtmarkt was geleid en dat er onduidelijkheid bestond over de waarschuwingsperiode die door de gemeente was ingesteld. De zittingsvertegenwoordiger betwistte deze argumenten en stelde dat de waarschuwingsperiode al was verstreken, waardoor de verbalisant direct kon overgaan tot bekeuring.

De kantonrechter oordeelde dat uit het dossier, met name uit een foto, voldoende bewijs was dat de gedraging had plaatsgevonden. De rechter concludeerde dat de boete terecht was opgelegd, aangezien de pleegdatum na de waarschuwingsperiode viel. De kantonrechter wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding was om de boete te matigen. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 11040685 \ MB VERZ 24-439
CJIB-nummer : 1062 5422 5615 9509
uitspraakdatum : 27 december 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. M. Lagas (Appjection B.V.)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Gemachtigde heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 27 december 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Gemachtigde en betrokkene zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: handelen in strijd met een geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen: bord C12 op de Houtmarkt (richting Oude Vest) te Breda op 22 februari 2023 om 15:58 uur.
Gemachtigde heeft namens betrokkene in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete niet redelijk is gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. Betrokkene stelt dat er ten tijde van de gedraging een onduidelijke omleiding langs de Houtmarkt was. Hij was onderweg naar Pathé, maar de omleidingsborden hadden betrokkene richting de Houtmarkt geleid. Gemachtigde voert aan dat uit het beleidskader een aantal verplichtingen volgt waaraan de opstelling dient te voldoen. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht dient de officier van justitie te handelen overeenkomstig deze beleidsregels neergelegd in het Beleidskader. Afwijking is in uitzonderlijke gevallen mogelijk, maar slechts ten gunste van de belanghebbenden. Daarvan is in dit geval geen sprake, waardoor het onduidelijk is of er aan het beleidskader is voldaan. Uit het dossier blijkt dat er een waarschuwingsperiode is gehanteerd vanaf 4 september 2019. Het gerechtshof heeft bepaald dat de waarschuwingsperiode minimaal een maand moet duren, maar in dit geval is het onduidelijk wanneer de waarschuwingsperiode stopt. Het is de eerste keer dat betrokkene de geslotenverklaring heeft betreden en voert aan dat deze beschikking binnen de waarschuwingsperiode valt. Voorts verzoekt gemachtigde om een proceskostenvergoeding, op eigen rekening, toe te wijzen.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren en heeft daartoe aangevoerd dat de waarschuwingsperiode is al lang was afgelopen en verwijst hiervoor naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GAHRL:2024:4060). Hierdoor hoefde er aan betrokkene niet eerst waarschuwing te worden gegeven, maar mocht de verbalisant direct overgegaan tot bekeuren. Het dossier bevat een foto van de gedraging en schouwrapporten van de pleeglocatie. Hierdoor kan de gedraging, volgens de zittingsvertegenwoordiger, worden vastgesteld. Er waren ten tijde van de gedraging wel werkzaamheden rondom de pleeglocatie, maar betrokkene heeft niet onderbouwd dat hij door de werkzaamheden richting de geslotenverklaring is gestuurd.

Overwegingen

De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de foto - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Uit het proces-verbaal blijkt dat de gemeente Breda een beginperiode heeft gehanteerd van 4 december 2019 tot 1 maart 2020. In die periode werd volstaan met een waarschuwing. Na deze periode is overgegaan tot het verbaliseren van de overtredingen met betrekking tot de geslotenverklaring op de Houtmarkt. In de onderhavige zaak is de pleegdatum 22 februari 2023. Dit is dus na de beginperiode. Er hoefde dus geen waarschuwingsbrief te worden verzonden. De boete is dus terecht opgelegd.
Betrokkene heeft niet onderbouwd dat er ten tijde van de gedraging werkzaamheden rondom de pleeglocatie waren, waardoor de kantonrechter geen aanleiding ziet om de boete te matigen.
Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
Gelet hierop is er geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.L.C.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2024.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: