Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het stil laten staan van een voertuig op een verboden plek, specifiek op de Oranjeboomstraat te Breda op 24 september 2022. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk had verklaard omdat het te laat was ingediend. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op de zitting van 27 december 2024, waarbij de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, aanwezig was. Betrokkene zelf was niet verschenen.
In zijn verweer heeft betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk was, omdat hij niet op de hoogte was van het nieuwe parkeerverbod en geen bebording had gezien. Ook heeft hij gesteld dat de handhaver had aangegeven dat er geen boete zou worden opgelegd. De kantonrechter heeft echter overwogen dat de termijn voor het indienen van beroep bij de officier van justitie, die zes weken bedraagt volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was overschreden. De officier van justitie had het beroepschrift pas op 1 januari 2023 ontvangen, terwijl de termijn op 22 december 2022 was verstreken.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding zouden rechtvaardigen. Hierdoor heeft de kantonrechter geoordeeld dat de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De kantonrechter heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat betekent dat er geen beoordeling plaatsvond over de rechtmatigheid van de opgelegde boete. De uitspraak is gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.