Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, een taxichauffeur, had een boete ontvangen voor het parkeren van zijn voertuig op een plek waar dat niet was toegestaan, volgens een parkeerverbod. De gedraging vond plaats op 20 februari 2023 om 20:52 uur op de Nieuwe Prinsenkade te Breda. De betrokkene stelde dat hij zijn voertuig had geparkeerd om klanten op te halen, maar dat de officiële halte onbereikbaar was door carnaval, en dat hij slechts 50 meter verderop had gestaan om zijn klanten te laten instappen.
De officier van justitie had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, voerde aan dat de verbalisant geen activiteit rondom het voertuig had waargenomen en dat er onduidelijkheden waren over de exacte locatie van het voertuig en de geldigheid van het parkeerverbod. De kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de gedraging had plaatsgevonden zoals beschreven in de boete.
De kantonrechter gaf de betrokkene het voordeel van de twijfel en verklaarde het beroep gegrond. De beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete was opgelegd, werden vernietigd. Tevens werd de officier van justitie opgedragen het bedrag van € 109,- dat de betrokkene als zekerheid had betaald, terug te betalen. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.