Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene] B.V.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die was opgelegd aan [betrokkene] B.V. De boete was opgelegd voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 26 juni 2022. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De gemachtigde, mr. M. Lagas, voerde aan dat de gedraging niet had plaatsgevonden en dat de verbalisant niet had voldaan aan de vereisten voor het opleggen van de boete. De kantonrechter heeft de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde en betrokkene niet aanwezig waren. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
De kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de gedraging had plaatsgevonden. Volgens de wet dient de verbalisant de bestuurder staande te houden om zijn identiteit vast te stellen, tenzij er geen reële mogelijkheid is om dit te doen. In dit geval was de reden van de verbalisant om niet tot staandehouding over te gaan te summier. De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en de opgelegde boete, en droeg de officier van justitie op het betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen. Tevens werd een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegewezen aan betrokkene.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.