Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, had een boete ontvangen voor het niet dragen van een goedgekeurde helm tijdens het rijden op een bromfiets op de Slingerweg te Breda op 6 januari 2023. De officier van justitie had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 27 december 2024 werd de zaak behandeld. De betrokkene was niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel vertegenwoordigd. De kantonrechter hoorde de standpunten van de gemachtigde en de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze. De gemachtigde voerde aan dat de gedraging niet had plaatsgevonden, omdat de verklaringen van de verbalisant tegenstrijdig waren. De verbalisant had in het zaakoverzicht verklaard dat de betrokkene een helm droeg, maar deze niet goed bevestigd was, terwijl in het aanvullend proces-verbaal werd gesteld dat de betrokkene geen helm droeg.
De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de gedraging had plaatsgevonden. De rechtszekerheid vereist dat het voor de betrokkene duidelijk is wat hem wordt verweten. Door de tegenstrijdige verklaringen was er gerede twijfel ontstaan over de verweten gedraging. De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beschikking van de officier van justitie en de opgelegde boete, en droeg de officier van justitie op het betaalde bedrag van € 109,- aan de betrokkene terug te betalen. Tevens werd een proceskostenvergoeding van € 1.187,- toegewezen aan de betrokkene.