Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het stil laten staan van een motorvoertuig op een plek waar dat niet was toegestaan, zoals aangegeven door verkeersbord E2. De overtreding vond plaats op 5 maart 2023 om 10:16 uur op de Nieuwe Inslag te Breda. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, maar deze verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 27 december 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De kantonrechter heeft overwogen dat de termijn voor het indienen van beroep bij de officier van justitie, die zes weken bedraagt volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was overschreden. De officier van justitie had het beroepschrift pas op 22 mei 2023 ontvangen, terwijl de termijn op 28 april 2023 eindigde. Betrokkene heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de gedraging niet heeft plaatsgevonden en dat de verkeerssituatie onduidelijk was, maar de kantonrechter oordeelde dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierdoor werd het beroep tegen die beslissing ongegrond verklaard, en de kantonrechter heeft niet verder gekeken naar de vraag of de boete terecht was opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. W.H.C. van Eck, bijgestaan door griffier X.L.C.M. van Sprundel.