In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het stilstaan op een trottoir, wat volgens de wet niet is toegestaan. De betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de betrokkene zelf niet aanwezig, maar was de gemachtigde vertegenwoordigd door een andere persoon.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden, maar dat er ook sprake was van een schending van de hoorplicht. De officier van justitie had de betrokkene niet in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden, wat in strijd is met de wettelijke vereisten. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd vanwege deze schending van de hoorplicht en ook vanwege een overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het bedrag van de boete aangepast. Tevens is er een proceskostenvergoeding toegewezen aan de betrokkene, die is berekend op € 875,-. De uitspraak is openbaar gedaan en tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.