Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda op 21 augustus 2022. De gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar de gemachtigde was vertegenwoordigd door een zittingsvertegenwoordiger.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De gemachtigde heeft geen inhoudelijke beroepsgronden aangevoerd, maar heeft wel verzocht om een proceskostenvergoeding en een matiging van de boete. De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht om het beroep ongegrond te verklaren, maar heeft ook erkend dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, wat aanleiding gaf tot een matiging van de boete met 25%.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de redelijke termijn van berechting was overschreden, aangezien de boete op 13 september 2022 was opgelegd en de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter samen langer dan twee jaar had geduurd. Hierdoor werd de boete gematigd tot € 75,- plus administratiekosten. Tevens werd de officier van justitie opgedragen om het bedrag van € 25,- dat betrokkene te veel had betaald, terug te betalen. De proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 875,-. De uitspraak is gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 27 december 2024.