Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen vanwege het verlies van de geldigheid van het keuringsbewijs van zijn motorrijtuig, vastgesteld door het RDW op 20 oktober 2022. De gemachtigde van de betrokkene, mr. B. de Jong, heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was vertegenwoordigd door mr. H. Iaazza. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De betrokkene heeft de gedraging in algemene zin betwist, maar deze betwisting was onvoldoende. De kantonrechter heeft echter ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, aangezien de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter samen langer dan twee jaar heeft geduurd. Dit heeft geleid tot een matiging van de boete met 25%.
De kantonrechter heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, de boete gematigd tot € 112,50 plus administratiekosten, en de officier van justitie opgedragen het teveel betaalde bedrag van € 37,50 aan de betrokkene terug te betalen. Tevens is er een proceskostenvergoeding van € 875,- toegekend aan de betrokkene, omdat de boete werd gematigd. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.