In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. I.N.D.J. Rissema, had een boete ontvangen voor het parkeren van een voertuig op een plaats bestemd voor onmiddellijk laden en lossen op het Kasteelplein te Breda op 6 oktober 2022. De officier van justitie had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 27 december 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden, en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, aangezien de boete op 11 november 2022 was opgelegd en de procedure meer dan twee jaar had geduurd.
Als gevolg van deze overschrijding heeft de kantonrechter besloten de boete te matigen met 25%, waardoor het bedrag werd verlaagd tot € 75,- plus € 9,- administratiekosten. Daarnaast heeft de kantonrechter de officier van justitie opgedragen het bedrag van € 25,- dat betrokkene te veel had betaald als zekerheidstelling, terug te betalen. Tevens is er een proceskostenvergoeding toegekend van € 437,50 voor de kosten van het beroep bij de kantonrechter, omdat de boete werd gematigd. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep.