Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Haagweg te Breda op 26 oktober 2022. De gemachtigde van de betrokkene, mr. I.N.D.J. Rissema, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 27 december 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de gemachtigde heeft een pro-forma beroep ingediend en verzocht om een proceskostenvergoeding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om de boete te matigen, ondanks de verklaring van de betrokkene dat zij dacht dat het vasthouden van een mobiele telefoon toegestaan was zolang deze niet gebruikt werd. De kantonrechter heeft echter wel vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft geleid tot een matiging van de boete met 25%.
De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd, waarbij de boete is gematigd tot € 105,- plus € 9,- administratiekosten. Daarnaast is de officier van justitie opgedragen om het bedrag van € 35,- dat betrokkene te veel heeft betaald aan zekerheid terug te betalen. De kantonrechter heeft ook een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegekend aan de betrokkene, aangezien de boete is gematigd. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.