Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd wegens het veroorzaken van onnodig geluid met een motorvoertuig op de Westerparklaan te Breda op 2 juni 2022. Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. I.N.D.J. Rissema, heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het eerdere beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 27 december 2024 was de gemachtigde van betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft de verklaringen van de verbalisant beoordeeld en geconcludeerd dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd niet voldoende was komen vast te staan. De verklaring van de verbalisant werd als te summier beschouwd, omdat deze niet duidelijk maakte waar de waarneming van het onnodige geluid zich bevond. Hierdoor oordeelde de kantonrechter dat de boete ten onrechte was opgelegd en verklaarde het beroep gegrond. De beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete was opgelegd, werden vernietigd. Betrokkene heeft recht op terugbetaling van het betaalde bedrag van € 259,- aan zekerheidstelling, en de officier van justitie werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 749,50 bedroegen.
De uitspraak werd gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.