ECLI:NL:RBZWB:2024:9582

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
11078135 CV EXPL 24-2272 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • R. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de interne draagplicht van de kosten tussen de maten door opzegging van één maat; nadere onderbouwing

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is er een geschil ontstaan tussen twee partijen, [partij 1] en [partij 2], die samen een maatschap vormen in de oefentherapie mensendieck. De zaak betreft de verdeling van de interne draagplicht van de kosten na de opzegging van de maatschap door [partij 2]. De maatschap is op 1 januari 2018 aangegaan en [partij 2] heeft in juni 2023 haar werkzaamheden gestaakt vanwege gezondheidsklachten. De partijen hebben een huurovereenkomst voor een praktijkruimte die tot 31 maart 2027 loopt. [partij 1] vordert dat [partij 2] haar aandeel in de huur en vaste kosten betaalt, terwijl [partij 2] stelt dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de volledige kosten, gezien haar afwezigheid en de bijzondere omstandigheden waarin zij zich bevindt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen duidelijke bepalingen zijn in de maatschapsovereenkomst over de interne draagplicht van kosten en heeft partijen de gelegenheid gegeven om hun vorderingen nader te onderbouwen met financiële stukken. De opzegging van de maatschap door [partij 2] is echter rechtsgeldig verklaard, met inachtneming van de opzegtermijn van één jaar. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling van de vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11078135 \ CV EXPL 24-2272
Vonnis van 23 oktober 2024
in de zaak van

1.[naam 1],

te [plaats 1],
2.
[naam 2],
te [plaats 2],
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij 1], en afzonderlijk aangeduid als [naam 1] en [naam 2],
gemachtigde: [gemachtigde 1],
tegen
[partij 2],
te [plaats 3],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij 2],
gemachtigde: mr. J.C. Kotteman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 juli 2024
- de mondelinge behandeling van 17 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in reconventie
Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast:
a. Partijen zijn beroepsbeoefenaars die het vrije beroep oefentherapie mensendieck uitoefenen.
b. Partijen zijn met ingang van 1 januari 2018 met elkaar een maatschap aangegaan voor onbepaalde tijd. De maatschap genaamd ‘[maatschap]’ is gevestigd aan [adres].
c. In de maatschapsovereenkomst staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
Artikel 3
De samenwerking zal door elk der maten na verloop van huurovereenkomst met
verhuurder worden opgezegd. Ieder van de maten heeft het recht de maatschap door
opzegging te beëindigen. Dit dient te geschieden bij aangetekende brief aan de andere
ma(a)t(en), met een inachtneming van een opzegtermijn van één jaar en niet anders dan
tegen het einde van het boekjaar.(…)
Artikel 7
Lid 1: Het boekjaar van de maatschap loopt van 1 januari tot en met 31 december.
Ld 2: Na afloop van elk boekjaar, alsmede bij beëindiging van de maatschap in de loop van een boekjaar, worden de boeken van de maatschap afgesloten en wordt de balans en winst en verliesrekening opgemaakt. De maten tekenen deze ten gelaste van goedkeuring en van onderlinge decharge binnen zes maanden na afloop van een boekjaar of, in geval van beëindiging binnen drie maanden na het einde van de maatschap.(…)
Artikel 8
Jaarlijks wordt het kapitaal door een ieder van de maten zelfstandig verwerkt, met of zonder zijn accountant.
Artikel 9
Lid 1: Ter berekening van de nettowinst worden van de bruto-inkomsten afgetrokken alle verliezen, bedrijfskosten, afschrijvingen en rentevergoedingen, daaronder begrepen die als bedoeld in artikel 8.
Lid 2: De afschrijvingen op bedrijfsmiddelen worden voor zover mogelijk bepaald op tenminste het bedrag dat fiscaal toelaatbaar en bedrijfseconomisch wenselijk is.
Lid 3: Geen winst zal geacht worden zijn gemaakt indien enig verlies over de vorige jaren niet zal zijn ingehaald.
Lid 4: In de verliezen, berekend op grond van hetgeen eerder in dit artikel is bepaald, zullen de maten ieder voor 33,3% verantwoordelijk zijn.
Lid 5: Alle winsten blijven in het bezit van de maatschap. Alleen opheffing van de maatschap (dus niet vervanging van één der maten) worden de aanwezige winsten gelijkelijk verdeeld over de maten van de maatschap (zie artikel 13)
(…)
Artikel 11
Lid 1: Tijdens arbeidsongeschiktheid of ziekte van één der maten zal de andere maten de werkzaamheden van arbeidsongeschikte maat waarnemen. Dit gebeurt op basis van een waarneemovereenkomst. Hierin staan de specifieke voorwaarden vernield geldende bij arbeidsongeschiktheid.
Lid 2: elke maat wordt geadviseerd zich zelf te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid.
Artikel 12
De maatschap eindigt:
Lid1:
A. In geval van opzegging, met ingang van de dag, waartegen rechtsgeldig is opgezegd.
(…)”
d. Partijen huren een praktijkruimte. De huurovereenkomst voor de praktijkruimte is met ingang van 1 april 2022 voor de duur van vijf jaar verlengd en loopt tot en met 31 maart 2027. De huurlasten worden als volgt verdeeld: [naam 1] 5/18e deel, [naam 2] 8/18e deel en [partij 2] 5/18e deel.
e. [partij 2] is in juni 2023 wegens gezondheidsklachten gestopt met werken in de maatschap.
f. Partijen hebben via de gemachtigde van [partij 2] ([gemachtigde 2]) veelvuldig met elkaar gecommuniceerd over de opzegging van [partij 2] van haar maatschap per juni 2023, welke opzegging door [partij 1] niet is geaccepteerd.
g. In de aangetekende brief van 20 december 2023 schrijft de gemachtigde van [partij 2] ([gemachtigde 2]), voor zover van belang, het volgende aan [partij 1]:

“Slechts voor het geval dat in rechte zou (moeten) worden vastgesteld, dat de opzegging van de maatschap door cliënte per 1 juni 2023 niet, of niet geheel, tot het door haar beoogde resultaat heeft geleid of kunnen leiden, zeg ik namens cliënte de maatschap op per 31 december 2024. Omdat de maatschapsovereenkomst een aangetekende opzegging verlangt, doe ik dat nu op deze manier.”

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[partij 1] vorderen - samengevat - na vermeerdering van eis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [partij 2] tekort is geschoten in de nakoming van haar uit de tussen partijen gesloten overeenkomst voortvloeiende verplichtingen;
II. [partij 2] te veroordelen om aan [partij 1] tegen behoorlijke kwijting te betalen:
a. € 8.812,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf primair 1 juni 2023 subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
b. € 668,75 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. de proceskosten;
d. de nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van hun vorderingen stellen [partij 1] dat [partij 2] weigert om haar aandeel in de huur en vaste onkosten te betalen. Het betreft een bedrag van € 462,50 per maand aan huur en € 125,00 per maand aan vaste onkosten. Vanaf 1 juni 2023 tot en met augustus 2024 bedragen deze kosten in totaal € 8.812,00. Deze kosten hebben [partij 1] voor [partij 2] gedragen. Zij wensen thans het voor [partij 2] betaalde aandeel in de huurkosten en vaste onkosten terug te ontvangen.
3.3.
[partij 2] voert verweer. [partij 2] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [partij 1], met veroordeling van [partij 1] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[partij 2] vindt het onredelijk dat zij de volledige huurkosten en vaste onkosten moet betalen. Met de opzegging bij brief van 20 december 2023 heeft [partij 2] haar aandeel in de maatschap opgezegd. Hierbij heeft zij een jaar opzegtermijn in acht genomen, zodat haar aandeel in de maatschap op 31 december 2024 eindigt. Volgens [partij 2] hebben [partij 1] niet toegelicht waaruit de vordering is opgebouwd. Het gaat nu om de interne draagplicht tussen partijen. Gedurende de afwezigheid van [partij 2] heeft een andere oefentherapeut waargenomen. Volgens [partij 2] rechtvaardigen bijzondere omstandigheden een afwijkende verdeling van haar aandeel in de (huur)kosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
[partij 2] vordert - samengevat - voor recht te verklaren dat de maatschap op 23 december 2023, althans op 31 december 2023, rechtsgeldig is opgezegd, met veroordeling van [partij 1] in de proceskosten en nakosten vermeerderd met de wettelijke rente.
3.7.
[partij 1] voeren verweer. [partij 1] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [partij 2], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij 2], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij 2] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
In geschil is hoe de interne draagplicht van de kosten door de opzegging van [partij 2] tussen de maten dient te worden verdeeld.
Vaste kosten € 125,00 per maand en huur € 462,50 per maand
4.2.
[partij 1] stellen dat [partij 2] een bedrag van € 125,00 aan vaste onkosten dient te voldoen. Dit betreft 1/3e deel van de totale vaste kosten. Daarnaast dient volgens hen een bedrag van € 462,50 per maand aan huur worden betaald. Ter zitting hebben zij toegelicht dat de vaste kosten betrekking hebben op kosten ten behoeve van de praktijkvoering, zoals postzegels, verzekeringen en dergelijke. In dit bedrag zit volgens [partij 1] ook een stukje investering bijvoorbeeld voor de aanschaf van nieuwe plinten.
4.3.
[partij 2] acht het niet redelijk om de volledige kosten op haar te laten rusten terwijl zij in juni 2023 met haar werkzaamheden in de maatschap is gestopt. [partij 2] erkent dat zij een deel van de (huur)kosten dient te betalen. Volgens haar dient dit echter een lager bedrag te zijn dan gevorderd, nu aan haar zijde sprake is van bijzondere omstandigheden, te weten haar mentale toestand, het niet hebben van baten en een nieuwe oefentherapeut die gebruik maakte van de praktijkruimte. Zij is verder van mening dat haar deel van de huur aangemerkt dient te worden als verlies en dat alle maten dit deel met hun drieën zouden moeten dragen (artikel 9 lid 4 van de maatschapsovereenkomst).
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat in de maatschapsovereenkomst niets is opgenomen over de interne onderlinge draagplicht van kosten. Wel is in artikel 9 lid 4 van de maatschapsovereenkomst bepaald dat de maten ieder een derde van het verlies delen. Zowel in de maatschapsovereenkomst als in de huuroverkomst is verder ook geen bepaling opgenomen wat er met de huurovereenkomst gebeurt bij opzegging van de maatschapsovereenkomst door één van de maten.
4.5.
Voor de verdeling van de interne draagkracht bestaat geen vast criterium. Dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. De bespreking van de gevorderde bedragen is ter zitting aan de orde geweest en vereisen naar het oordeel van de kantonrechter een nadere cijfermatige onderbouwing.
4.6.
[partij 1] hebben geen inzicht gegeven hoe het bedrag van € 125,00 is opgebouwd en niet gesplitst per kostensoort. Daarnaast is onbekend of deze kosten doorliepen tijdens de afwezigheid van [partij 2]. Hierdoor kan de kantonrechter niet beoordelen welk aandeel [partij 2] in redelijkheid dient te dragen. De kantonrechter geeft [partij 1] de gelegenheid om zich hierover bij akte nader uit te laten en te onderbouwen met (financiële) stukken, waarna [partij 2] een antwoordakte kan nemen.
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat [partij 2] 5/18e deel van de huur betaalde. Dit uit zich dan volgens hen op een bedrag van € 462,50 per maand aan huur. [partij 1] menen dat [partij 2] haar volledige deel van de huur tot de looptijd van de huurovereenkomst dient te voldoen, die tot 1 april 2027 loopt. De vordering van [partij 1] die thans voorligt, beperkt zich tot betaling van de huur en vaste kosten tot en met augustus 2024. Vast staat dat [partij 2] vanaf juni 2023 zelf geen gebruik heeft gemaakt van de praktijkruimte. Ter zitting is door [partij 1] erkend dat een periode - tot half mei 2024 - een waarneemster werkzaam is geweest die sportlessen heeft verzorgd en een enkele patiënt heeft behandeld. Hiervan zijn geen stukken overgelegd. De kantonrechter acht het in beginsel niet redelijk dat [partij 2] gedurende de periode dat de praktijkruimte door een ander werd gebruikt volledig haar aandeel van de huur moet dragen. Hoe [partij 1] gedurende de periode dat een waarneemster werkzaamheden heeft uitgevoerd financieel uitvoering hebben gegeven, is onduidelijk. De kantonrechter geeft [partij 1] daarom de gelegenheid om zich hierover bij akte nader uit te laten en te onderbouwen met (financiële) stukken, waarna [partij 2] een antwoordakte kan nemen.
4.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in reconventie
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat de opzegging van [partij 2] bij haar brief van
20 december 2023 met inachtneming van een opzegtermijn van één jaar overeenkomstig artikel 3 en 7 van de maatschapsovereenkomst is geschied en dus rechtsgeldig is.
De kantonrechter zal de door [partij 2] gevorderde verklaring voor recht toewijzen inhoudende dat de maatschap door [partij 2] op 23 december 2023 rechtsgeldig is opgezegd en dus op 31 december 2024 eindigt.
4.10.
Nu de beslissing in conventie wordt aangehouden, wordt ook de verdere beslissing in reconventie aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 6 november 2024voor het nemen van een akte door [partij 1] over wat is vermeld onder 4.6. en 4.7., waarna [partij 2] op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.