Op 18 januari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kinderrechter heeft de moeder van [minderjarige] als belanghebbende aangemerkt en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als informant. De procedure is gestart met een verzoekschrift dat op 3 januari 2024 bij de rechtbank is ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 18 januari 2024.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder belast is met het ouderlijk gezag over [minderjarige], die bij haar woont. Er zijn zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige], vooral door de problematiek van de moeder, waaronder verslavingsproblematiek en conflicten met buren. De Raad heeft eerder onderzoek gedaan en geconcludeerd dat er op dat moment geen ernstige bedreiging was voor de ontwikkeling van [minderjarige], maar dat er wel aandachtspunten waren. De moeder heeft echter niet voldoende meegewerkt aan de voorgestelde hulpverlening, wat heeft geleid tot de huidige situatie.
De kinderrechter heeft in haar beoordeling de zorgen rondom de ontwikkeling van [minderjarige] meegewogen, evenals de onrust in de thuissituatie. De kinderrechter oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de veiligheid en stabiliteit voor [minderjarige] te waarborgen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van één jaar, met als doel dat [minderjarige] opgroeit in een veilige en stabiele opvoedsituatie, met voldoende emotionele en fysieke beschikbaarheid van de moeder. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld.