ECLI:NL:RBZWB:2024:976

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
C/02/418192 / FA RK 24/267
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Dun
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opvolgende rechterlijke machtiging voor zorg onder de Wet zorg en dwang

Op 5 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een opvolgende rechterlijke machtiging voor de cliënt, geboren in 1982, die momenteel verblijft in een zorginstelling. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft verzocht om een machtiging voor de duur van zes maanden op basis van artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd). Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de cliënt, haar advocaat, en zorgverleners. De cliënt heeft aangegeven dat het goed met haar gaat en dat zij geen reden ziet voor een opvolgende machtiging, terwijl zorgverleners en de mentor van de cliënt zich zorgen maken over haar gedrag en de noodzaak van dwangmatige zorg benadrukken. De advocaat van de cliënt heeft bezwaar gemaakt tegen de medische verklaring die aan het verzoek ten grondslag ligt, en betwist dat deze actueel en betrouwbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische verklaring niet voldoet aan de wettelijke eisen en heeft besloten de behandeling van het verzoek aan te houden tot er een nieuwe, recente medische verklaring en een overzicht van recente incidenten zijn overgelegd. De rechtbank heeft de behandeling pro forma aangehouden tot 7 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/418192 / FA RK 24/267
Opvolgende rechterlijke machtiging
Beschikking van 5 februari 2024van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een opvolgende machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[cliënt],
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende [woonadres] ,
thans verblijvende in de [accommodatie] , [stichting] , [woonadres] ,
hierna te noemen: cliënt,
advocaat: mr. R.F. Nelisse te Schiedam

1.Procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 19 januari 2024, met de volgende bijlagen:
- het indicatiebesluit van 6 september 2021;
- de aanvraag van 10 januari 2024;
- het doelenplan, gedateerd 20 december 2023;
- de medische verklaring van 13 november 2023;
- een afschrift van de beschikking van 18 april 2023 waarbij mentorschap is ingesteld en een afschrift van de beschikking waarbij een mentor is benoemd;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling;
- het van [stichting] op 5 februari 2024 ontvangen emailbericht, met bijlage;
- het van de advocaat van cliënt op 6 februari 2024 ontvangen emailbericht;
- het van [stichting] op 6 februari 2024 ontvangen emailbericht, met als bijlage een CCE adviesverslag;
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 5 februari 2024, in de hierboven genoemde accommodatie.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig en zijn gehoord:
- cliënt, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [naam 1] , mentor;
- mevrouw [naam 2] , begeleidster;
- de heer [naam 3] , bestuurder;
- de heer [naam 4] , bestuurder;
- de heer [naam 5] , gedragsdeskundige/aanvrager.

2.Het verzoek

Het CIZ verzoekt de rechtbank een opvolgende rechterlijke machtiging tot opname en verblijf voor cliënt te verlenen voor de duur van zes maanden.

3.Standpunten

3.1
Cliënt merkt op dat het goed met haar gaat. Zij vindt dat er geen reden is om een opvolgende zorgmachtiging te verlenen, omdat zij volledig meewerkt aan de zorg die haar wordt geboden. Dus ook in het geval dat het verzoek mocht worden afgewezen zal zij daaraan vrijwillig blijven meewerken.
3.2
De heer [naam 4] brengt naar voren dat cliënt aanvankelijk, afgezien van enkele incidenten waarbij sprake was van diefstal van voeding, aanmerkelijke verbetering van haar gedrag liet zien, dat zij zich goed aan afspraken hield en dat het goed liep tussen haar en groepsgenoten. Dit was aanleiding om de toen lopende zorgmachtiging te laten aflopen en geen nieuwe aanvraag voor een zorgmachtiging in te dienen. Daarna was er echter sprake van een ernstige terugval; er was in toenemende mate sprake van incidenten gepaard gaande met diefstal, verbale en fysieke agressie deels gevolgd door fixatie en het zich onttrekken aan de noodzakelijke zorg, waaronder meermalen door middel van weglopen. Op dit moment is het totaalbeeld van cliënte dat zij zowel fijne, spontane periodes kent als momenten waarop zij onvoldoende helder is in haar denk- en handelwijze. Op die laatste momenten is cliënt zeer kwetsbaar, met name als zij toegang heeft tot digitale communicatiemiddelen en/of zij zich zonder begeleiding - als ze kans heeft gezien weg te lopen - buiten de instelling bevindt. Dit beeld wordt als zodanig ook (h)erkend door de vader van cliënt en door de dagbesteding, die bovendien allebei hebben aangegeven dat bij cliënt de laatste tijd toenemende stress en daardoor achteruitgang wordt waargenomen. Een rol van betekenis daarbij speelt het hulp-verleningsproces rondom de dochter van cliënt, waarover zij zich zorgen maakt en uit-spraken doet die mogelijk consequenties kunnen hebben voor hun onderling contact. Dit bij elkaar maakt dat er - hoewel er momenteel geen zorgmachtiging onderliggend is - voor cliënt noodzakelijke zorg dwangmatig wordt toegepast. Het is gezien de huidige achteruitgang van haar toestandsbeeld in het belang van cliënt dat die lijn kan worden voortgezet.
Op de vraag van de advocaat van cliënt waarom er in de kamer van cliënt een camera en microfoon zijn aangebracht, wat het betekent wanneer haar kamerdeur “op rood” staat en waarom persoonlijke spullen van haar, waaronder haar telefoon, zijn ingenomen antwoordt de heer [naam 4] dat de kamerdeur normaliter de gehele dag open is, met uitzondering van die momenten waarop de persoonlijke begeleiding van cliënt niet aanwezig is en dat de overige maatregelen zijn genomen om cliënt te beschermen wegens haar kwetsbaarheid voor personen met verkeerde bedoelingen. Ook ter bescherming van cliënt zelf, meer specifiek waar het haar steelgedrag betreft waarvan is gebleken dat zij daarover niet open is en leugens vertelt, zijn deze en aanvullende preventieve maatregelen genomen, waartoe hij tevens benoemt dat voorraden achter slot en grendel zijn geplaatst.
3.3
De heer [naam 3] en de heer [naam 5] sluiten zich aan het bij hetgeen door de heer
[naam 4] naar voren is gebracht. Zij benadrukken voorts dat (alsnog) een zorgmachtiging zoals gevraagd noodzakelijk is, nu er een vangnet dient te zijn om tot handelen te komen op die momenten waarop cliënt zich tegen de noodzakelijke zorg verzet. Enig, althans voldoende vertrouwen in bestendige bereidheid van cliënt tot vrijwillige medewerking aan noodzakelijke zorg is er helaas niet meer.
3.4
De curator merkt op dat zij een positief contact heeft met haar cliënt. Wel bemerkt zij dat cliënt erg vaak aangeeft dat zij weg wil uit de instelling. Zij bevestigt dat haar cliënt naast goede periodes ook haar slechtere momenten kent. Gedurende die laatste momenten maakt zij zich, gezien de kwetsbaarheid van cliënte voor misbruik door verkeerde personen, ernstig zorgen om haar. Daarvan uit gaande kan zij wel begrip opbrengen voor de door de instelling momenteel onder dwang toegepaste maatregelen en daar in zekere zin dus ook achter staan. Indien deze maatregelen niet zouden worden genomen, zou dit betekenen dat de toestand van cliënt nog verder achteruit zou gaan.
3.5
De advocaat van cliënt voert aan dat hij in de eerste plaats vaststelt dat het in de gegeven omstandigheden toepassen van meerdere vrijheidsbeperkende maatregelen c.q. zorg in een dwangmatig kader, niet strookt met het wettelijk uitgangspunt dat dat alleen op basis van een rechterlijke machtiging mag/kan geschieden. Tevens verbaast hij zich over het grote aantal aanwezige personen bij de mondelinge behandeling, waarvan hij vreest dat dit een erg intimiderende werking heeft op zijn cliënt. Ook plaatst hij vraagtekens bij de verklaringen die door hen tijdens de mondelinge behandeling zijn gegeven voor de toegepaste ingrijpende beperkende maatregelen. Dit bij elkaar bezorgt zijn cliënt maar ook hem als raadsman een beklemmend gevoel. Hij acht het daarom enerzijds begrijpelijk en ook invoelbaar dat zijn cliënt aangeeft uit de instelling weg te willen of althans naar een andere instelling te willen waar zij het wel fijn heeft. Anderzijds geldt dat cliënt haar medicatie consequent inneemt, terwijl gezien de ingrijpende maatregelen die zijn genomen niet valt te verwachten dat dit zal veranderen en daarom de vraag rijst of gezien deze omstandigheden een zorgmachtiging strikt noodzakelijk is.
Bij al het vorenstaande stelt hij vast dat de medische verklaring niet overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften tot stand is gekomen. Bedoelde verklaring is opgemaakt op 13 november 2023. Er zijn intussen circa drie maanden verstreken, wat maakt dat valt te betwijfelen of/in hoeverre deze inhoudelijk nog actueel is. Bovendien is daarin opgenomen dat de medische verklaring is opgemaakt door drs. [naam 6], specialist ouderen-geneeskunde, terwijl de inhoud daarvan op meerdere punten is bevestigd en bedoelde verklaring is mede ondertekend door de heer [naam 7], arts voor verstandelijk gehandicapten. Cliënt heeft hem daarover desgevraagd in het voorgesprek aangegeven dat zij zich niet kan herinneren met de heer [naam 7] te hebben gesproken. Onder verwijzing naar alle door hem belichte aspecten en juridische beletselen verzoekt hij namens zijn cliënt op het voorliggend verzoek afwijzend te beslissen of althans niet eerder te beslissen dan nadat door een andere onafhankelijk gespecialiseerd arts een nieuwe geactualiseerde medische verklaring zal zijn opgesteld en ingediend.
3.6
Op verzoek van de rechtbank heeft de gedragsdeskundige [naam 5] bij e-mail van
5 februari 2024 de rechtbank als aanvullende informatie nog een overzicht van incidenten die zich met betrekking tot cliënt sedert 21 juni 2022 hebben voorgedaan (MIC-overzicht) overgelegd.
3.7
Daartoe door de rechtbank in de gelegenheid gesteld, heeft de advocaat in reactie op dat overzicht bij e-mail van 6 februari 2024 (11.40 uur) aanvullend het standpunt ingenomen dat er met de medische verklaring overduidelijk manipulaties hebben plaatsgevonden, waartoe hij onder meer onder meer, kort en zakelijk weergegeven, stelt dat:
* de dagtekening is van 13 november 2023, terwijl op de één na laatste pagina van de verklaring staat te lezen dat er ‘wegloopdrang’ is geconstateerd op 1 december 2023. Verder wordt door deze manipulatie (er zijn kennelijk één of meer pagina’s van de medische verklaring ná 13 november 2013 ‘vervangen’), (een gedeelte van) de verklaring ten onrechte mede toegedicht aan de heer drs. [naam 6];
* het thans overgelegde overzicht géén melding maakt van een wegloopincident op 1 december 2023;
* in het verzoekschrift de vermeende ‘wegloopdrang’ van 1 december 2023 is verworden tot een regelrechte ‘weglooppoging’ (pagina 2);
* in de medische verklaring van 10 november 2023 en 4 december 2023 in de tegenwoordige tijd gesproken wordt over persisterend wegloopgedrag van cliënt;
* onder punt 7a van de medische verklaring zelfs te lezen staat dat het “wegloopgedrag niet afneemt”;
* het aanvraagformulier rechterlijke machtiging onder 7 laatste zin in de tegenwoordige tijd stelt “…grijpt dan elke kans aan om weg te lopen”, terwijl de feiten dat logenstraffen;
* uit het thans overgelegde overzicht (logboek) namelijk blijkt dat cliënt op het moment van het opstellen van de medische verklaring al ongeveer een half jaar geen wegloopgedrag meer had vertoond; de laatste melding over wegloopgedrag stamt immers van 27 mei 2023;
* cliënt inmiddels al ruim acht maanden geen wegloopgedrag meer vertoont;
* het Doelenplan van 20 december 2023 dan ook stelt op pagina 3 “Na een lange, onrustige periode, toont [cliënt] zich tegen eind 2023 steeds stabieler.”
Op grond van dat alles concludeert de advocaat tenslotte dat de medische verklaring geen inzicht verschaft in de actuele status van cliënt en de medische verklaring dus, ook bezien in combinatie met de ter zitting benoemde gebreken en het gestelde in zijn email, onbetrouw-baar en in strijd met de wet is en de verzochte rechterlijke machtiging daarop derhalve niet mag/kan worden gegrond.
3.8
Naar aanleiding van de in 3.7 genoemde email van de advocaat van cliënt is, onge-vraagd, door het [stichting] bij email van 6 februari 2024 (19.52 uur) het standpunt van de advocaat dat de medische verklaring gemanipuleerd zou zijn betwist er nog een door een psycholoog opgesteld adviesverslag van het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) overgelegd.

4.Beoordeling

4.1
Hoewel de rechtbank het niet onbegrijpelijk vindt dat de advocaat van cliënt, gelet op zijn functie en taak, zijn verbazing uitspreekt over het feit dat zonder een daartoe wettelijk vereiste machtiging ten aanzien van cliënt dwangmatig zorg blijkt te zijn/worden toegepast, is die verbazing voor de beoordeling van het onderhavige verzoek niet zozeer van belang.
4.2
Voor beoordeling van het verzoek is daarentegen wel de medische verklaring die bij het verzoek tot het verlenen van de gevraagde machtiging is overgelegd, van belang.
4.3
Ingevolge artikel 26 lid 5 onder d. Wzd moet bij een verzoek tot het verlenen van een machtiging immers worden overgelegd: “
een verklaring van een ter zake kundige arts die de cliënt met het oog op de machtiging kort te voren heeft onderzocht, maar die ten minste gedurende één jaar geen zorg heeft verleend aan de cliënt en ten opzichte van de zorgaanbieder onafhankelijk functioneert.”
4.4
Gelet op die door de wet gestelde eis, en zonder daarmee enig (voorlopig) inhoudelijk oordeel te geven over het verzoek c.q. hetgeen daartegen door de advocaat van cliënt is aangevoerd, constateert de rechtbank dat de overgelegde medische verklaring niet aan de hiervoor geciteerde wettelijke eis voldoet.
4.5
De op 13 november 2023 gedagtekende verklaring is blijkens de verklaring immers gebaseerd op 10 november 2023, dus bijna drie maanden geleden en niet, zoals de wet eist “..kort te voren” verricht onderzoek. De omstandigheid dat de verklaring later is “bevestigd” door een AVG-arts, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Daargelaten dat die bevestiging blijkens de verklaring immers is gebaseerd op ruim twee maanden geleden en derhalve evenmin “kort tevoren” verricht onderzoek, geeft de enkele vermelding “Bevestigd door [naam 7]” naar het oordeel van de rechtbank geen, althans onvoldoende motivering c.q. onderbouwing van het eigen onderzoek van de AVG-arts. Dit klemt temeer in onderdeel “5. Onderzoek” van de medische verklaring, waarin enige bevestiging c.q. een duidelijk door de AVG-arts gestelde diagnose ontbreekt. Het door de bij eerdergenoemde e-mail van 6 februari 2024 door het [stichting] overgelegd Advies-verslag van het CCE doet daar, omdat dat verslag dateert van augustus 2019 en bovendien door een psycholoog -derhalve geen bevoegde arts - is opgesteld, niets aan af.
4.6
De rechtbank acht een nieuwe, recent door een - bij voorkeur niet bij het onderhavige verzoek betrokken - AVG-arts opgestelde medische verklaring dan ook nodig.
4.7
De rechtbank acht zich bovendien, ondanks het door de gedragsdeskundige [naam 5] bij e-mail van 5 februari 2024 overgelegd MIC-overzicht, nog steeds onvoldoende geïnformeerd over incidenten die zich recent hebben voorgedaan. Het MIC-overzicht geeft immers wel een omschrijving van incidenten op bepaalde data, maar uit het overzicht blijkt niet dat en op welke wijze cliënte bij de genoemde incidenten expliciet verzet tegen de opname en voort-zetting van haar verblijf in de accommodatie heeft getoond. Naar het oordeel van de recht-bank is dan ook meer onderbouwde informatie daarover gewenst.
4.8
De rechtbank zal de behandeling van het verzoek derhalve één maand aanhouden, in afwachting van de hierna in het dictum te omschrijven stukken. Na ontvangst van die stukken zal de rechtbank het verzoek op korte termijn, en zo mogelijk schriftelijk, verder behandelen en daarop beslissen.

5.Beslissing

De rechtbank:
bepaaltdat verzoeker zo spoedig als mogelijk en in elk geval
vóór dan wel uiterlijk op
7 maart 2024
- een recente, door een ter zake deskundige arts opgestelde medische verklaring;
en
- een nader gemotiveerd / toegelicht overzicht van incidenten die zich het laatste half jaar hebben voorgedaan,
dient over te leggen;
houdtin afwachting van de hiervoor genoemde stukken de behandeling van het onderhavige verzoek en iedere op dat verzoek te nemen beslissing
pro formaaan tot
7 maart 2024.
Deze beschikking is mondeling gegeven op 7 februari 2024 gegeven door mr. Van Dun, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier Baremans en op 9 februari 2024 verder schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.