ECLI:NL:RBZWB:2025:1011

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
02-131986-24, 02-276054-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van verbalisanten en gevaarzetting door verdachte met hoge snelheid en stalen buis

Op 25 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van verbalisanten en gevaarzetting. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 16 april 2024, waarbij de verdachte met hoge snelheid op een stilstaande politiebus afreed en daarbij de verbalisanten bedreigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met hoge snelheid reed en daarbij verkeersregels overtrad, wat leidde tot gevaar op de weg. De verdachte heeft ook met een stalen buis gedreigd naar een van de verbalisanten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 97 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast is er een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten wegens gebrek aan bewijs, maar heeft de bedreigingen en gevaarzetting wel bewezen verklaard. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde verbalisanten voor de immateriële schade die zij hebben geleden door de bedreigingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-131986-24, 02-276054-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 25 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1958 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw: mr. M.E. Broekert, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak met parketnummer 02-131986-24 is inhoudelijk behandeld op de zitting van
11 februari 2025, waarbij de officier van justitie mr. S.A.A.P. van Hees en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met parketnummer 02-276054-22.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte vier verbalisanten heeft bedreigd
(feiten 1, 2 en 3)en dat verdachte (ernstig) gevaar op de weg heeft veroorzaakt
(feit 4).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] heeft bedreigd
(feiten 1, 2 en 3)en dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige gevaarzetting op de weg waardoor levensgevaar bestond voor anderen
(feit 4 primair).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat de bedreiging van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
(feit 1)niet kan worden bewezen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte met zeer forse snelheid richting de politiebus is gereden en ook niet dat hij de politiebus rakelings is gepasseerd. Verdachte ontkent de verbale uitlatingen te hebben gedaan. Ze zijn bovendien onvoldoende concreet om van een afzonderlijke bedreiging te kunnen spreken.
De bedreigingen van de verbalisanten [verbalisant 3]
(feit 2)en [verbalisant 4]
(feit 3)kunnen evenmin worden bewezen. In beide gevallen is sprake van een één tegen één verklaring, waarbij de belastende verklaring van de verbalisant steeds niet als overtuigend kan worden aangemerkt.
De verdediging meent dat overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW),
(feit 4 primair)niet kan worden bewezen. Niet kan worden vastgesteld dat door de aan verdachte verweten verkeersgedragingen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot overtreding van artikel 5 van de WVW
(feit 4 subsidiair).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaren duidelijk en eensluidend over het verkeersgedrag van verdachte op 16 april 2024. Zij zagen dat verdachte met zijn voertuig met hoge snelheid op hun politiebus - die schuin over de weg stond - afreed, dat hij daarbij seinde met zijn lichten en dat hij vervolgens rakelings achter hun bus langsreed. De rechtbank is van oordeel dat er geen redenen zijn om deze verklaringen in twijfel te trekken, gelet op datgene wat zij heeft waargenomen op de dashcam-beelden van verdachte. Ook daarop is te zien dat verdachte op de stilstaande politiebus afrijdt en zonder zijn snelheid te verminderen op het laatste moment om de bus heen rijdt. De rechtbank is van oordeel dat onder deze feiten en omstandigheden de redelijke vrees bij verbalisanten kon ontstaan dat verdachte op de politiebus zou inrijden en dat zij daardoor zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
De rechtbank acht dan ook bedreiging met zware mishandeling bewezen.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verbaal heeft bedreigd met de dood. Volgens [verbalisant 1] uitte verdachte de tenlastegelegde bewoordingen richting hem en [verbalisant 2] vanaf [woonadres] tot aan het arrestantencomplex (in Tilburg), tijdens de rit toen verdachte door hen naar het cellencomplex werd vervoerd. Voor deze verklaring bestaat voldoende steunbewijs in de vorm van de verklaring van [getuige] en de eigen verklaring van verdachte op zitting. Het verweer van de raadsvrouw dat geen sprake was van ‘afzonderlijke’ bedreigingen wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
Feit 2
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat hij [verbalisant 3] met woorden heeft bedreigd.
Zowel [verbalisant 3] als [verbalisant 1] hebben aangifte hiervan gedaan.
De bedreigende woorden zijn echter alleen gehoord door [verbalisant 1] , die [verbalisant 3] daarvan vervolgens op de hoogte heeft gesteld. Nu het bewijs afkomstig is uit een en dezelfde bron, namelijk de aangifte van [verbalisant 1] , is sprake van ‘unus testis nullus testis’. Deze aangifte heeft, anders dan een proces-verbaal van bevindingen, geen bijzondere bewijskracht als bedoeld in artikel 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Daarmee wordt niet aan het bewijsminimum voldaan. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 2 wegens gebrek aan wettig bewijs.
Feit 3
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte is met een stalen buis in zijn hand met versnelde pas in de richting van [verbalisant 4] gelopen en heeft met die stalen buis uit boosheid een zwaaiende beweging gemaakt toen die [verbalisant 4] circa anderhalve meter bij verdachte vandaan stond. De rechtbank is van oordeel dat onder deze feiten en omstandigheden de redelijke vrees bij [verbalisant 4] kon ontstaan dat verdachte hem zodanig hard zou raken met de stalen buis dat hij daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht dan ook bedreiging met zware mishandeling bewezen.
Feit 4
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen feit 4 subsidiair bewezen.
Verdachte was op 16 april 2024 de bestuurder van een personenauto en reed hiermee vanuit Kaatsheuvel naar Sprang-Capelle. Tijdens deze rit beging verdachte meerdere ernstige verkeersovertredingen. Verdachte reed voortdurend te hard, waarbij hij op gevaarlijke en hinderlijke wijze auto’s inhaalde en over verkeersdrempels stuiterde. Ook reed hij zonder zijn snelheid te minderen een rotonde op. Verdachte werd tijdens de rit achtervolgd door een politiebus die zwaailichten, sirenes en een stopteken voerde, maar verdachte stopte niet en reed door naar huis.
Om vast te kunnen stellen of het verkeersgedrag van verdachte voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, van de WVW moet de rechtbank beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag (a) de verkeersregels heeft geschonden, of (b) hij dat in ernstige mate heeft gedaan, of (c) hij dat opzettelijk heeft gedaan en of (d) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) Schending van verkeersregels
De rechtbank overweegt dat in artikel 5a lid 1 van de WVW een aantal verkeersgedragingen in een niet-limitatieve opsomming als voorbeeld wordt gegeven. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich van deze voorbeelden schuldig heeft gemaakt aan de volgende overtreding:
- niet opvolgen van verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van de Wegenverkeerswet bevoegde personen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het voortdurend rijden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was worden aangemerkt als gevaarlijk rijgedrag. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte meerdere verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, lid 1, WVW heeft geschonden.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel of het schenden van meerdere verkeersregels. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
In deze zaak gaat het om een voortdurende schending (dat wil zeggen: langer dan een enkel moment) van voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels én op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte wilde de inbeslagname van zijn hond koste wat kost voorkomen en koos er bewust voor om niet te stoppen voor de politie. Hij zag dat de politie achter hem aan reed en zwaailichten voerde, maar stopte niet. Ook heeft hij verklaard dat hij te hard reed. Een en ander getuigt van een bewust handelen door verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank waren de gedragingen van verdachte gezien hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op een opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat het dossier daarvoor onvoldoende aanknopingspunten bevat, waarbij zij in aanmerking neemt dat verdachte werd achtervolgd door een politiebus die zwaailichten en sirenen voerde, zodat andere weggebruikers werden gealarmeerd en hun weggedrag konden aanpassen.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat het verkeersgedrag van verdachte niet kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW, omdat niet is komen vast te staan dat gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen, en zal verdachte daarom vrijspreken van feit 4 primair. Wel heeft verdachte door zijn rijgedrag gevaar op de weg veroorzaakt zoals bedoeld in artikel 5 WVW, zodat feit 4 subsidiair bewezen zal worden verklaard.
Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging
De verdediging heeft bij pleidooi naar voren gebracht dat op basis van de dashcam-beelden de door verdachte gereden snelheid niet genoegzaam kan worden vastgesteld. Zij heeft hierbij gewezen op de verhoogde afspeelsnelheid van de beelden en dat deze mogelijk een vertekend beeld geven van de daadwerkelijk door verdachte gereden snelheid. In geval de rechtbank anders van oordeel is, heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek gedaan om een aanvullend proces-verbaal op te laten maken over de dashcam-beelden waarbij de afspeelsnelheid overeenkomt met de werkelijke tijdsaanduiding.
De rechtbank wijst het voorwaardelijk gedane verzoek af, omdat op basis van de dashcam-beelden niet kan worden vastgesteld met welke snelheid verdachte heeft gereden, zoals partijen ter zitting ook hebben bevestigd. Voor een zeer hoge snelheid acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig. Dit neemt niet weg dat op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de eigen verklaring van verdachte, wel kan worden vastgesteld dat verdachte reed met een (te) hoge snelheid, zoals hierboven is overwogen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 16 april 2024 in Nederland ambtenaren te weten [verbalisant 1] agent bij de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant en [verbalisant 2] brigadier bij de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door met hoge snelheid richting de politieauto, waarin die ambtenaren zaten, te rijden en vervolgens pas op zeer korte afstand met hoge snelheid de politieauto via de groenstrook te passeren en nadat verdachte was aangehouden en werd vervoerd naar een plaats van voorgeleiding aan die ambtenaren dreigend de woorden toe te voegen: "Ik zal het politiekorps uitmoorden en jullie zullen aan de beurt komen";
feit 3
op 16 april 2024 in Nederland [verbalisant 4] hoofdagent bij de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een stalen buis met versnelde pas in de richting van die [verbalisant 4] te lopen en vervolgens met die stalen buis een zwaaiende beweging te maken in de richting van die [verbalisant 4] ;
feit 4 subsidiair
op 16 april 2024 in Nederland, als bestuurder van een voertuig, te weten een personenauto Ford ( [kenteken] ), daarmee rijdende op meerdere wegen, waaronder de Wielstraat en de Meerdijk,
- te rijden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was en
- geen, althans onvoldoende snelheid te minderen voor verkeersdrempels en wegversmallingen, en
- met een hogere snelheid te rijden op een rotonde, en
- meermalen met hoge snelheid andere voertuigen in te halen,
- verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde personen niet op te volgen, namelijk door geen gevolg te geven aan het door politieambtenaren gegeven stopteken
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 97 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en proeftijd van
2 jaar, onder oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 1 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen en om de gevorderde taakstraf te matigen. Een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen moet volgens de verdediging achterwege blijven, gezien het tijdsverloop en het eenmalige karakter van verdachtes rijgedrag.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van drie verbalisanten en aan overtreding van artikel 5 van de WVW. Verdachte is met zijn personenauto met hoge snelheid in de richting van een stilstaande politiebus gereden waarin de verbalisanten
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] zaten. De politiebus stond midden op de weg om zo verdachte tot stilstand te dwingen. Verdachte stopte echter niet, verminderde geen snelheid en reed pas op het laatste moment om de bus heen en reed weg, dit alles in een ultieme poging om aan de politie te ontkomen. Verdachte reed tijdens de rit naar huis voortdurend te hard, terwijl hij werd gevolgd door een politieauto met [verbalisant 4] . Hij probeerde verdachte tot stoppen te manen door het voeren van zwaailichten, sirenes en een stopteken. Verdachte gaf ook hieraan geen gevolg en zette zijn gevaarlijke rijgedrag de gehele rit naar huis voort. Bij aankomst bij zijn woning bedreigde hij vervolgens [verbalisant 4] met een stalen pijp. Verdachte werd ter plekke aangehouden (waarbij hij ook nog gepepperd en getaserd moest worden) en werd in de politiebus naar het cellencomplex gebracht door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die ook verbaal door verdachte werden bedreigd met de dood.
Verdachte is op 16 april 2024 compleet ‘door het dolle geraakt’, zoals hij zelf heeft verklaard. Hij had lak aan het wettelijk gezag en heeft de verbalisanten angst aangejaagd, terwijl zij slechts uitvoering probeerden te geven aan een rechterlijk bevel tot inbeslagname van de hond. De rechtbank kan invoelen dat verdachte hierdoor erg geëmotioneerd was, maar dit rechtvaardigt op geen enkele wijze zijn handelen van die dag, waarmee hij ook nog gevaar op de weg heeft veroorzaakt voor andere verkeersdeelnemers.
[verbalisant 1] en [verbalisant 4] hebben psychische klachten ondervonden sinds die bewuste dag. [verbalisant 1] ervoer gevoelens van machteloosheid en angst toen verdachte op de politiebus leek in te rijden. Nadien had hij last van stress, prikkelbaarheid, bezorgdheid en slaapproblemen, met terugkerende gedachten naar eerdere soortgelijke incidenten.
[verbalisant 4] voelde zich genoodzaakt om zijn vuurwapen te trekken toen verdachte op hem af kwam met de stalen pijp. Ook hij had na het incident last van slaapproblemen en herbelevingen. Hij ervoer een verminderd zelfvertrouwen, een aangetast gevoel van veiligheid en had gevoelens van onrust.
Bij de bepaling van de strafmaat slaat de rechtbank acht op de landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat de bedreigingen tegen opsporingsambtenaren zijn gepleegd. Verder neemt zij in aanmerking dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat hij eerder in 2023 voor bedreiging is veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 40 uur waarvoor hij sinds
9 augustus 2023 in een proeftijd loopt. Verdachte heeft binnen deze proeftijd nieuwe strafbare feiten gepleegd, wat de rechtbank erg zorgelijk vindt.
De rechtbank kijkt verder naar het reclasseringsadvies van 20 januari 2025 waarin een gebrekkige impulscontrole en oplossingsvaardigheden van verdachte als voornaamste risicofactoren worden benoemd. Verder wordt vermeld dat verdachte depressief is geweest. Door behandeling en agressieregulatietraining zijn er stappen voorwaarts gemaakt. Verdachte heeft ook zelf gemerkt dat hij baat heeft gehad bij behandeling en begeleiding. Op praktisch gebied heeft hij zijn leven nu redelijk op orde. Hij heeft huisvesting, ontvangt een uitkering, is jaren samen met zijn vrouw en er zijn geen zorgen over middelengebruik of zijn sociale netwerk. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld en adviseert aan verdachte op te leggen een taakstraf en een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan als bijzondere voorwaarden verbonden de meldplicht, ambulante behandeling en begeleiding en meewerken aan dagbesteding.
Gelet op het hierboven aangehaalde reclasseringsadvies en het gegeven dat zich sinds
16 april 2024 geen incidenten meer hebben voorgedaan, lijkt het beter te gaan met verdachte. Dit beeld heeft verdachte bevestigd op zitting. Hij verklaarde dat het beter met hem gaat dan een jaar geleden, dat hij in het voorjaar wil starten met vrijwilligerswerk en dat hij de begeleiding door [instelling 1] als positief ervaart. Daar leert hij om beter om te gaan met boosheid. De behandeling door [instelling 2] is gestopt, omdat de begeleiding door [instelling 1] voldoende werd gevonden.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte voor de feiten 1 en 3 veroordelen tot een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 97 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaar. Dit betekent dat verdachte niet naar de gevangenis hoeft. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden met uitzondering van de ambulante behandeling door [instelling 2] , omdat deze al is afgerond. Vanwege de aard en de ernst van de feiten zal de rechtbank verder voor de feiten 1 en 3 aan verdachte een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, eveneens met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank ziet, gezien de positieve ontwikkelingen, geen reden een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
De rechtbank zal verdachte ten slotte voor de overtreding van feit 4 subsidiair veroordelen tot een taakstraf van 30 uur.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [verbalisant 1] (feit 1)
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 590,00 voor immateriële schade .
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Verdachte dreigde in te rijden op de politiebus waarin de benadeelde partij zat en heeft hem verbaal bedreigd met dood. De benadeelde partij heeft hierdoor angst gehad en heeft na het incident negatieve emotionele gevolgen ervaren.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 350,00 billijk. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het resterende deel van de vordering. De vordering kan voor dat deel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 16 april 2024.
De benadeelde partij [verbalisant 4] (feit 3)
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 714,00 voor immateriële schade.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Verdachte heeft de benadeelde partij bedreigd met een stalen buis. Om het incident te verwerken nam de benadeelde partij na het voorval contact op met zijn leidinggevende om zijn verhaal te delen en de eerste stress te verlichten. Daarna heeft hij gesprekken gehad met de bedrijfsmaatschappelijk werker voor verdere ondersteuning.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 350,00 billijk. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het resterende deel van de vordering. De vordering kan voor dat deel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 16 april 2024.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf van 40 uur die aan verdachte is opgelegd door de politierechter bij vonnis d.d. 25 juli 2023 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en dat hij daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 62, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrij van feit 2 en feit 4 primair;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Bedreiging met zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 3:Bedreiging met zware mishandeling;
feit 4 subsidiair:Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging feit 1 en feit 3
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 97 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Ringbaan West 275 te Tilburg en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal laten begeleiden door [instelling 1] , of een soortgelijke instelling te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van vrijwilligerswerk of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
Bijkomende straf feit 1
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Strafoplegging feit 4 subsidiair
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 30 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht
vervangende hechteniszal worden toegepast van
15 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[verbalisant 1]van € 350,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1] (feit 1), € 350,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 7 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[verbalisant 4]van € 350,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 4] (feit 3), € 350,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 7 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 25 juli 2023 door de politierechter is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-276054-22
ten uitvoer zal worden gelegd,
te weten een
taakstraf van 40 uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M. Schotanus, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en
mr. N.W.A. Dekens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 februari 2025.
Mr. Dekens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 16 april 2024 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, althans in Nederland op één of meerdere tijdstippen één of meerdere ambtenaren te weten, [verbalisant 1] agent bij de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant en/of [verbalisant 2] brigadier bij de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met (zeer) hoge snelheid richting de politieauto, waarin die ambtenaren zaten, te rijden en/of vervolgens pas op zeer korte afstand met hoge snelheid de politieauto via de groenstrook te passeren en/of nadat verdachte was aangehouden en werd vervoerd naar een plaats van voorgeleiding aan die ambtenaren dreigend de woorden toe te voegen: "Ik zal het politiekorps uitmoorden en/of jullie zullen aan de beurt komen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 16 april 2024 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, althans in Nederland [verbalisant 3] hoofdagent bij de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [verbalisant 3] dreigend de woorden toe te voegen: "dat die [verbalisant 3] aan de beurt zal komen en/of die gaat er ook aan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 16 april 2024 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, althans in Nederland [verbalisant 4] hoofdagent bij de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een stalenbuis, althans een langwerpig voorwerp vast te houden en/of met versnelde pas in de richting van die [verbalisant 4] te lopen en/of vervolgens daarmee een zwaaiende beweging te maken in de richting van die [verbalisant 4] ;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 16 april 2024 te Kaatsheuvel, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig, te weten een personenauto Ford Mondeo ( [kenteken] ), daarmee rijdende op meerdere wegen, waaronder de Wielstraat en/of de Meerdijk, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto's toegestane maximum snelheid te rijden en/of in elk geval te rijden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was en/of
- geen, althans onvoldoende snelheid te minderen voor verkeersdrempels en/of wegversmallingen, en/of
- met een (zeer) hogere snelheid te rijden op een rotonde (waardoor een tegemoetkomend voertuig op de rotonde moest remmen om een aanrijding tevoorkomen), en/of
- meermalen, althans eenmaal een doorgetrokken streep te overschrijden en/of
- meermalen, althans eenmaal met (zeer) hoge snelheid andere voertuigen in te halen,
- meermalen, althans eenmaal, verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde personen niet op te volgen, namelijk door meermalen geen gevolg te geven aan het door politieambtenaren gegeven stop- en/of volgteken(s),
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
( art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 april 2024 te Kaatsheuvel, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig, te weten een personenauto Ford Mondeo ( [kenteken] ), daarmee rijdende op meerdere wegen, waaronder de Wielstraat en/of de Meerdijk,
- met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto's toegestane maximum snelheid te rijden en/of in elk geval te rijden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was en/of
- geen, althans onvoldoende snelheid te minderen voor verkeersdrempels en/of wegversmallingen, en/of
- met een (zeer) hogere snelheid te rijden op een rotonde (waardoor een tegemoetkomend voertuig op de rotonde moest remmen om een aanrijding te voorkomen), en/of
- meermalen, althans eenmaal een doorgetrokken streep te overschrijden en/of
- meermalen, althans eenmaal met (zeer) hoge snelheid andere voertuigen in te halen,
- meermalen, althans eenmaal, verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde personen niet op te volgen, namelijk door meermalen geen gevolg te geven aan het door politieambtenaren gegeven stop- en/of volgteken(s), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )