ECLI:NL:RBZWB:2025:1044

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
10928509 CV EXPL 24-506
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Swaanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van BPM in koopovereenkomst tussen Louwman Occasion Center B.V. en stichting

In deze zaak heeft Louwman Occasion Center B.V. een vordering ingesteld tegen een stichting, waarbij zij betaling van een bedrag aan BPM vordert. De rechtbank heeft op 5 februari 2025 uitspraak gedaan. De vordering is afgewezen omdat er geen grondslag voor bestaat. Bij de totstandkoming van de koopovereenkomst en de levering van de auto zijn geen afspraken gemaakt over een te betalen bedrag aan BPM. Louwman had op 19 augustus 2023 een Peugeot Expert verkocht aan de stichting voor € 20.547,40, waarbij de stichting een Citroën Jumpy inruilde. Tijdens de aflevering op 5 september 2023 werd gesproken over de BPM-doorschuifregeling, maar de stichting heeft geen btw-nummer ingevuld op het formulier. Louwman heeft een gecorrigeerde factuur gestuurd, maar de stichting betwist dat zij akkoord ging met de BPM-kosten. De kantonrechter oordeelt dat de stichting niet verplicht was om BPM te betalen, omdat dit niet was afgesproken in de oorspronkelijke overeenkomst. Louwman is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10928509 CV EXPL 24-506
Vonnis van 5 februari 2025
in de zaak van
LOUWMAN OCCASION CENTER B.V.,
te Den Haag,
eisende partij,
hierna te noemen: Louwman,
gemachtigde: TKB B.V.,
tegen
[de stichting],
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: de stichting,
gemachtigde: Stichting Univé Rechtshulp.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 mei 2024;
- de mondelinge behandeling van 3 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden tot 8 januari 2025, zodat partijen de gelegenheid kregen om hun geschil onderling op te lossen. De stichting heeft na de mondelinge behandeling nog een productie toegestuurd. Bij akte (met producties) heeft Louwman op 8 januari 2025 verzocht om vonnis.
1.3.
Ten slotte heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Louwman heeft op 19 augustus 2023 aan de stichting een Peugeot Expert verkocht met het [kenteken 1] (hierna: de auto) voor een totaal bedrag van € 20.547,40. Mevrouw [naam] (hierna: [naam] ) heeft namens de stichting bij Louwman een Citroën Jumpy met het [kenteken 2] ingeruild tegen een waarde van € 6.000,00.
2.2.
Bij de aflevering van de auto op 5 september 2023 hebben Louwman en [naam] gesproken over de BPM-doorschuifregeling. [naam] heeft namens de stichting een formulier ingevuld om in aanmerking te komen voor de BPM-doorschuifregeling, maar heeft hierbij geen BTW-nummer ingevuld.
2.3.
Louwman heeft op 8 september 2023 aan [naam] een e-mail gestuurd en daarin een nieuwe factuur bijgevoegd. In de e-mail staat – voor zover van belang – het volgende:
“Bijgaand ontvangt u een nieuwe factuur inzake de levering van een bedrijfswagen Peugeot Expert [kenteken 1]
Zoals telefonisch besproken sturen wij u een gecorrigeerde factuur omdat u geen gebruik kan maken van de BPM-vrijstelling.
Op bijgaande factuur hebben wij u de rest BPM ad € 4442,- in rekening gebracht.
Graag ontvangen wij de factuur getekend retour, het tekenen is voor het ingeruilde voertuig [kenteken 2] .”
2.4.
[naam] heeft namens de stichting de factuur ondertekend.
2.5.
[naam] heeft Louwman op 18 november 2023 – voor zover van belang – de volgende e-mail gestuurd:
“Louwman heb mij gezegd als ik een btw nummer heb dat ik geen bpm hoef te betalen. Mijn btw nummer heb ik al 4x doorgegeven.”
2.6.
[naam] heeft Louwman op 29 november 2023 – voor zover van belang – de volgende e-mail gestuurd:
“Ik heb mijn btw nummer telefonisch doorgegeven.”

3.Het geschil

3.1.
Louwman vordert – samengevat – bij vonnis veroordeling van de stichting tot betaling van € 5.079,78 (€ 4.442,00 aan hoofdsom, € 68,58 aan wettelijke handelsrente tot en met 29 januari 2024, € 569,20 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 4.442,00 vanaf 26 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Ook vordert Louwman dat de stichting in de proceskosten wordt veroordeeld. Louwman wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
3.2.
Louwman legt aan de vordering – samengevat – het volgende ten grondslag. Louwman is er op woord van de stichting van uitgegaan dat de stichting vrijstelling had voor de BPM-doorschuifregeling. De stichting heeft hiertoe een formulier ingevuld waarin zij verklaart vrijstelling te hebben van de BPM. Dit bleek niet het geval. Louwman heeft een gecorrigeerde factuur opgesteld en naar de stichting verzonden. De stichting heeft deze factuur voor akkoord ondertekend. Op grond van deze gecorrigeerde factuur, is de stichting € 4.442,00 verschuldigd aan Louwman.
3.3.
De stichting voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Louwman baseert haar vordering op de gecorrigeerde factuur die de stichting heeft ondertekend voor akkoord. Deze gecorrigeerde factuur is opgesteld naar aanleiding van een telefoongesprek tussen partijen. De stichting betwist dat zij tijdens het telefoongesprek akkoord is gegaan met het bij financieren van de BPM. Ook voert de stichting aan dat het ondertekenen zag op de inruil van de Citroën Jumpy en verwijst daarbij naar de e-mail van 8 september 2023. Dat verweer slaagt. In de e-mail van 8 september staat expliciet vermeld dat het tekenen bedoeld is voor het ingeruilde voertuig. Op basis van deze getekende gecorrigeerde factuur kan daarom niet worden afgeleid dat de stichting heeft ingestemd met het gecorrigeerde bedrag. Daarom grijpt de kantonrechter voor beoordeling van de vordering terug naar de oorspronkelijke overeenkomst tussen partijen.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat op 19 augustus 2023 het verkoopgesprek heeft plaatsgevonden tussen Louwman en de stichting. Tijdens dit gesprek hebben partijen het gehad over welke auto werd verkocht tegenover welke verkoopprijs. Er is toen niet gesproken over een (bij te betalen) bedrag aan BPM. Louwman heeft tijdens de zitting verklaard dat zij ervan uitging dat de stichting een ondernemer was en dat op basis daarvan de BPM kon worden doorgeschoven. Het bedrag van € 4.442,00 aan BPM maakt daarmee geen onderdeel uit van de oorspronkelijke overeenkomst.
4.3.
Bij het ophalen van de auto op 5 september 2023 hebben partijen wel over de BPM-doorschuifregeling gesproken. Daarmee ligt de vraag voor of op dat moment tussen partijen afspraken zijn gemaakt over de BPM-doorschuifregeling. Louwman stelt dat de stichting op dat moment heeft aangegeven dat zij over een btw-nummer beschikte en deze moest opzoeken. Daarbij verwijst Louwman ook naar de e-mails van [naam] op 18 en 29 november 2023, waarin wordt aangegeven dat al meerdere malen een btw-nummer is doorgegeven.
4.4.
De stichting betwist dat zij op 5 september 2023 heeft aangegeven dat zij over een btw-nummer beschikte. Zij voert daartoe aan dat bij het formulier over de BPM-doorschuifregeling geen btw-nummer is ingevuld, omdat de stichting op dat moment geen btw-nummer had. Ten aanzien van de e-mails van 18 en 29 november 2023, heeft [naam] tijdens de zitting uitgelegd dat de stichting sinds eind oktober 2023 of begin november 2023 pas over een btw-nummer beschikt. Dit was op dat moment aangevraagd omdat de stichting te maken kreeg met buitenlandse donateurs. De stichting had dus – zo voert zij aan – geen btw-nummer ten tijde van de koopovereenkomst of ten tijde van het afleveren van de auto.
4.5.
Het voorgaande maakt dat Louwman geen aanspraak kan maken op het bedrag van € 4.442,00 aan BPM. Weliswaar heeft Louwman dit bedrag aan de belastingdienst betaald nu de stichting geen beroep kon doen op de doorschuifregeling. Echter, zoals uit 4.2 volgt is tussen partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst niet gesproken over een (te betalen) bedrag aan BPM. De Peugeot Expert is (met inruil) verkocht voor een bedrag van € 20.547,40, zodat Louwman boven dat bedrag niets van de stichting heeft te vorderen. De vorderingen van Louwman worden dan ook afgewezen.
4.6.
Louwman is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de stichting worden begroot op:
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
813,00
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Louwman af,
5.2.
veroordeelt Louwman in de proceskosten van € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Louwman niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt Louwman tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. Swaanen en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.