ECLI:NL:RBZWB:2025:1049

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
C/02/430786 / JE RK 25-72
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De kinderrechter heeft de procedure gevoerd met gesloten deuren, waarbij de moeder en de vader van [minderjarige] niet aanwezig waren, ondanks dat zij tijdig waren opgeroepen. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord en vastgesteld dat hij zich momenteel in een gezinshuis bevindt, waar hij zich redelijk goed voelt, maar dat hij uiteindelijk weer bij zijn vader wil wonen, mits dit veilig is.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de eerdere beschikkingen, waaronder een ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing. De vader heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] en er zijn zorgen over de opvoedsituatie bij de vader, waaronder vermoedens van middelengebruik en agressie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende duidelijkheid is over de situatie en dat er een psychodiagnostisch onderzoek zal plaatsvinden. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met ingang van 19 februari 2025 en tot 3 juni 2025, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/430786 / JE RK 25-72
Datum uitspraak: 11 februari 2025
Beschikking verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader],
wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen: de vader.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de moeder],
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen: de moeder.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 16 januari 2025 met bijlagen, ontvangen op 16 januari 2025;
- het e-mailbericht van de moeder van 19 januari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 februari 2025. Daarbij was aanwezig:
- een vertegenwoordigster van de GI.
De moeder is, met bericht van afmelding, niet verschenen. De vader is evenmin verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder en de vader juist en tijdig zijn opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft de [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezige heeft daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij de vader.
2.3.
De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 september 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 3 september 2024 en tot 3 juni 2025.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 19 november 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 19 november 2024 en tot 3 december 2024, zonder horen van de belanghebbenden. Bij beschikking van 26 november 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 3 december 2024 en tot 19 februari 2025.
2.5.
Op basis van de hierboven genoemde beschikking verblijft [minderjarige] bij het [gezinshuis] te [plaats].

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat het redelijk goed met hem gaat. Hij vindt het goed om voorlopig nog in het gezinshuis te blijven wonen, maar zou uiteindelijk weer bij zijn vader willen gaan wonen, als dat kan en veilig is. [minderjarige] heeft regelmatig contact met zijn vader, met name via de telefoon. Het lijkt [minderjarige] fijn om ook fysiek contact met zijn vader te hebben, maar dit wil hij in stappen opbouwen. Met zijn moeder heeft [minderjarige] geen contact en dat vindt hij prima, maar als zijn moeder contact met hem zou willen, zou [minderjarige] dat wel willen. Verder gaat [minderjarige] drie keer per week naar de dagbesteding. Dat vindt hij oké. Zijn doel is om weer naar school te gaan en de middelbare school af te maken. Ook volgt [minderjarige] eens per drie weken therapie bij [organisatie]. Daar heeft hij niet veel aan, maar hij vindt het wel prima. Het is wel fijn om hier op terug te kunnen vallen als dat nodig is. Tot slot heeft [minderjarige] verteld dat er wat is voorgevallen met andere jongeren in een parkeergarage. Er was één keer sprake van een vechtpartij en er is een keer cannabis van [minderjarige] in beslag genomen. [minderjarige] blowt wekelijks zo’n drie à vier keer, om te kunnen ontspannen.
4.2.
De GI handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de overgelegde stukken. Het gaat goed met [minderjarige] in het gezinshuis. Hij gedraagt zich daar netjes en sociaal wenselijk. Hij is ook eerlijk over wat hij meemaakt en doet. Er zijn wel zorgen over de jongeren met wie [minderjarige] omgaat. Ook lijkt [minderjarige] soms wat paranoïde over te komen, en verhalen te verzinnen of groter te maken. Het is van groot belang dat duidelijk wordt wat er bij [minderjarige] speelt en hoe hij daarbij kan worden geholpen. Het daarvoor in te zetten psychodiagnostiek onderzoek zal vanaf 26 februari 2025 starten. [minderjarige] staat daar voor open. Het contact tussen [minderjarige] en de GI verloopt goed. Ook bij de GI heeft [minderjarige] laten weten dat het contact met zijn vader belangrijk voor hem is en dat hij dit wil opbouwen, maar dat hij op dit moment nog niet terug bij zijn vader wil gaan wonen. Of er daadwerkelijk sprake is van onveiligheid voor [minderjarige] bij de vader thuis, kan de GI op dit moment nog niet inschatten. De vader geeft aan dat er geen sprake is van alcoholgebruik en dit is ook gebleken uit de eerste test. Het blijft thans dus nog onduidelijk of er daadwerkelijk sprake is van alcoholgebruik bij de vader of dat dit een beleving van [minderjarige] is. Hier zal op korte termijn ook hulpverlening in de vorm van MST voor worden ingezet. Verder benoemt de GI dat de vader heeft aangegeven dat hij geen vrij kon krijgen van zijn werk voor de mondelinge behandeling en dat hij het eens is met het voorliggende verzoek. Tussen de moeder en [minderjarige] is er geen contact, nu de moeder dit niet wil. [minderjarige] staat daar wel voor open, maar accepteert de situatie. De GI vindt dit erg kwalijk voor [minderjarige] en probeert daarover met de moeder in gesprek te gaan.
4.3.
De moeder heeft per e-mail van 19 januari 2025, kort samengevat, laten weten dat zij zeer ernstige, grote zorgen om [minderjarige] heeft gelet op hetgeen zij over hem hoort en hetgeen er in het verleden is gebeurd. Zij wil niet meer in de procedures betrokken worden en wenst geen informatie over [minderjarige] meer te ontvangen.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens het gesprek met [minderjarige] en op de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat er wordt voldaan aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. Daarom zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen voor de verzochte duur van de ondertoezichtstelling, te weten met ingang van 19 februari 2025 en tot 3 juni 2025. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
5.4.
[minderjarige] verblijft sinds eind november 2024 in het [gezinshuis] te [plaats] vanwege de zorgen over de veiligheid en de opvoeding van [minderjarige] in de thuissituatie bij de vader. [minderjarige] heeft aangegeven zich thuis onveilig te voelen nu er volgens hem sprake is van middelengebruik door de vader en fysieke en verbale agressie van de vader richting hem. De vader ontkent dit. De kinderrechter begrijpt dat er thans – buiten een negatieve alcoholtest bij de vader – nog onvoldoende duidelijkheid is ontstaan over deze zorgen. Ook bestaat er op dit moment nog geen duidelijkheid over de problematiek waar [minderjarige] mogelijk mee belast is. [minderjarige] heeft een zeer belast verleden en gezien wordt dat hij af en toe wat paranoïde kan overkomen. Ook zijn er zorgen over de sociale contacten van [minderjarige]. De kinderrechter vindt het van groot belang dat er de komende tijd meer zicht komt op de situatie van [minderjarige], dat er duidelijkheid gaat ontstaan over wat er al dan niet is voorgevallen of speelt in de thuissituatie van de vader en dat er duidelijkheid komt over de vraag of de vader al dan niet in staat is om [minderjarige] (op termijn) een veilige opvoedsituatie te bieden.
Het stemt de kinderrechter positief dat daar nu op korte termijn een psychodiagnostiek onderzoek voor bij [minderjarige] zal worden verricht en dat hij daar voor openstaat. Ook zal er binnenkort hulpverlening in de vorm van MST worden opgestart. Het is de kinderrechter voorts gebleken dat [minderjarige] op dit moment nog niet wil terugkeren naar zijn vader. Hij vindt het verblijf in het gezinshuis voor nu prettig. Uit hetgeen de GI tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, begrijpt de kinderrechter dat de vader hiermee akkoord gaat.
5.5.
De kinderrechter is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat [minderjarige] op dit moment niet kan terugkeren naar de vader en dat de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Voorop staat dat de veiligheid van [minderjarige] geborgd wordt. [minderjarige] moet eerst nog meer rust gaan ervaren en de inzet van de benodigde hulpverlening zal nu eerst moeten worden afgewacht. Daarom zal het onweersproken verzoek van de GI worden toegewezen voor de verzochte termijn.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 19 februari 2025 en tot 3 juni 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025 door mr. Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 25 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.