In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld op 26 februari 2024 en zou aflopen op 26 februari 2025. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar, tot 26 februari 2026, op verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, de gecertificeerde instelling (GI) die betrokken is bij de zorg voor [minderjarige]. De ouders van [minderjarige], de vader en de moeder, zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de communicatie en samenwerking tussen hen verloopt moeizaam, wat een negatieve impact heeft op de ontwikkeling van [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 februari 2025 waren zowel de vader als de moeder aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de GI. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over de emotionele ontwikkeling van [minderjarige] en dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier samen te werken. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de verlenging van de ondertoezichtstelling onmiddellijk kan ingaan, ongeacht een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de moeder de gemaakte afspraken nakomt en betrouwbaar is in haar omgang met [minderjarige].