ECLI:NL:RBZWB:2025:1055

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
BRE 22/4046
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over motorrijtuigenbelasting en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2025 uitspraak gedaan op het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 16 december 2022. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en werd het bezwaar tegen de ambtshalve beslissing van de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de betaling van motorrijtuigenbelasting (MRB) over de periode van 26 februari 2022 tot en met 25 mei 2022, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaar prematuur was ingediend, aangezien de MRB pas op 28 april 2022 was betaald. De rechtbank heeft in deze uitspraak het verzet ongegrond verklaard, omdat de gronden van het verzet niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank bevestigde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat zij zich terecht onbevoegd had verklaard voor de ambtshalve beslissing van de inspecteur. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak van 16 december 2022 in stand gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4046

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2025 op het verzet van

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 december 2022 in het geding tussen
belanghebbende
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 16 december 2022. In die uitspraak heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep is gericht tegen de ambtshalve beslissing. Het beroep ziet op de betaling op aangifte van motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) over de periode 26 februari 2022 tot en met 25 mei 2022 voor het motorrijtuig met [kenteken] en meer specifiek op de uitspraak van de inspecteur van 2 september 2022 waarin het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard en ook niet ambtshalve aan het bezwaar is tegemoetgekomen.
1.1.
Bij brief van 25 december 2022 heeft belanghebbende verzet ingesteld.
1.2.
Belanghebbende heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of het oordeel in de uitspraak van 16 december 2022 terecht buiten redelijke twijfel [1] is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De uitspraak van 16 december 2022
4. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht zover het ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar en zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep is gericht tegen de ambtshalve beslissing van de inspecteur.

Heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt?

5. Belanghebbende voert aan dat hij met zijn brief van 27 januari 2022 binnen zes weken bezwaar heeft gemaakt tegen de acceptgiro van 27 december 2021 en daarom tijdig is. Deze verzetsgrond slaagt niet.
6. Het is namelijk niet mogelijk om bezwaar te maken tegen een acceptgiro omdat deze niet is aangewezen als een voor bezwaar vatbare beschikking.
7. Bij MRB is pas sprake van een voor bezwaar vatbare beslissing op het tijdstip dat de voldoening, de inhouding of de afdracht daarvan heeft plaatsgevonden. [2] Dus in dit geval kan belanghebbende bezwaar maken vanaf het moment van betaling van de acceptgiro voor de MRB. Belanghebbende heeft de MRB over de periode 26 februari 2022 tot en met 25 mei 2022 betaald op 28 april 2022 en op die datum begint de bezwaartermijn dus te lopen. Die bezwaartermijn is 6 weken en eindigde dus op 9 juni 2022.
8. Belanghebbende heeft een bezwaarschrift gestuurd op 27 januari 2022. Toen was de MRB echter nog niet betaald. Dat bezwaarschrift is dus te vroeg ingediend (prematuur). Als de rechtbank uitgaat van dat bezwaarschrift, is het bezwaar dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
9. De inspecteur heeft de brief van belanghebbende van 28 juni 2022 aangemerkt als een bezwaarschrift. De termijn om bezwaar te maken eindigde op 9 juni 2022. Als de rechtbank uitgaat van dit bezwaarschrift, is het dus niet tijdig ingediend. Dan is het in beginsel niet-ontvankelijk, tenzij belanghebbende goede redenen heeft waarom hij niet in staat was het bezwaarschrift tijdig in te dienen. Belanghebbende heeft echter geen redenen aangevoerd waaruit blijkt dat hij in de periode van 28 april 2022 tot en met 9 juni 2022 niet in staat was om een bezwaarschrift in te dienen.
10. Dit betekent dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank kon daarom oordelen dat het beroep kennelijk ongegrond was.
Ambtshalve beslissing
11. Voor zover de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard inzake de ambtshalve beslissing van de inspecteur is dit ook terecht gedaan.
12. Artikel 65 AWR geeft de inspecteur de mogelijkheid om ambtshalve een beslissing te nemen, ook als een bezwaar niet-ontvankelijk is. Tegen een dergelijke beslissing staan echter geen bezwaar en beroep open. [3] De (fiscale) bestuursrechter mag hier dus geen oordeel over geven. Daarom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat zij kennelijk onbevoegd was.

Conclusie en gevolgen

13. De grond van het verzet slaagt niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 16 december 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 26 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 26, lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Artikel 25, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.