ECLI:NL:RBZWB:2025:1080

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/02/423866 / HA ZA 24-343 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanspraak op vergoeding van kosten rechtsbijstand onder een rechtsbijstandsverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een maatschap en de Stichting Achmea Rechtsbijstand (SAR). De maatschap, die een rechtsbijstandsverzekering heeft afgesloten bij Achmea, vorderde vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in verband met geschillen over het gebruik van een pont. De maatschap stelde dat er sprake was van een nieuwe gebeurtenis die recht gaf op dekking voor de kosten van rechtsbijstand, terwijl SAR betwistte dat zij gehouden was tot uitkering op basis van de polisvoorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatschap in 2014 een pont heeft overgenomen van het Hoogheemraadschap van Rijnland en dat er sindsdien geschillen zijn ontstaan over het gebruik van deze pont door verschillende partijen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de geschillen met de verschillende partijen niet als één gebeurtenis kunnen worden aangemerkt, maar dat de vordering van de maatschap tegen SAR voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand in het geschil met de heer [naam 1 & 2] wel onder de dekking van de verzekering valt. De rechtbank heeft SAR veroordeeld om binnen twee weken dekking te verlenen voor de kosten van rechtsbijstand tot een maximum van € 30.000,00 en heeft SAR tevens in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/423866 / HA ZA 24-343
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van

1.[de maatschap] ,2. [maat 1] ,3. [maat 2] ,4. [maat 3] ,

gevestigd en wonende te [plaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: “ [eisers] ”, eiser sub 1 afzonderlijk “de Maatschap” en eiser sub 2 afzonderlijk “de heer [maat 1] ” en daarnaast eiser sub 2, eiseres sub 3 en eiser sub 4 al dan niet samen “ [de maten] ”,
advocaat: mr. N. Overeem,
tegen
de stichting STICHTING ACHMEA RECHTSBIJSTAND,
gevestigd te Tilburg,
gedaagde partij,
hierna te noemen: “SAR”,
advocaat: mr. C.W.L. van de Merbel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 oktober 2024 en de daarin genoemde processtukken;
- de aktes van [eisers] tot overlegging producties 27 tot en met 33;
- de mondelinge behandeling van 8 januari 2025;
- de spreekaantekeningen van [eisers]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Maatschap heeft bij Achmea Schadeverzekeringen NV (hierna: Achmea) een verzekeringsovereenkomst gesloten, te weten een Bedrijven Compact Polis Agrarisch. Onder deze polis valt ook een rechtsbijstandsverzekering. SAR geeft uitvoering aan deze rechtsbijstandverzekering.
2.2.
Op de verzekeringsovereenkomst zijn verzekeringsvoorwaarden van toepassing verklaard. In die voorwaarden is in ‘Hoofdstuk 6 Rechtsbijstand’ onder ‘Schaderegeling’ voor zover relevant het volgende vermeld:
“(…)
Het melden van een zaak
Zodra de verzekerde is geconfronteerd met eengebeurteniswaaruit een behoefte aan rechtshulp kan voortkomen, is de verzekerde verplicht diegebeurteniszo spoedig mogelijk aanonste melden.Wijleiden vervolgens de zaak door naar de Stichting Achmea Rechtsbijstand. (…)(…)
Recht op rechtsbijstand
Als u zelf partij wordt in een juridisch geschil, dat een gevolg is van een voorval of een feitelijke ontwikkeling dat/die onvoorzien was toen de verzekering werd afgesloten, dan is de behoefte aan rechtshulp die door het geschil ontstaat, conform de overige polisvoorwaarden, verzekerd;
Een samenhangend geheel van juridische geschillen als bedoeld in lid 1, die uit dezelfde oorzaak zijn ontstaan, wordt beschouwd als één geschil;
(…)
Verzekerde kosten
De volgende kosten zijn verzekerd:
  • De interne kosten; dat zijn de kosten van de medewerkers van de Stichting Achmea Rechtsbijstand;
  • De volgende externe kosten:
-
de kosten van externe deskundigen, die door of met instemming van Stichting Achmea Rechtsbijstand namens verzekerde zijn ingeschakeld met in achtneming van wat hierboven is bepaald (…);(…)
Deze externe kosten worden vergoed tot maximaal € 30.000,- per gebeurtenis.
(…)”
2.3.
In de begrippenlijst van de voornoemde verzekeringsvoorwaarden is vermeld:

Gebeurtenis:(…)Bij rechtsbijstand
Een voorval dat schade veroorzaakt en dat plaatsvindt binnen de geldigheidsduur van de verzekering. Een reeks van voorvallen die met elkaar verband houden, wordt als één gebeurtenis aangemerkt. Deze wordt geacht te hebben plaatsgevonden op het moment van het eerste voorval uit de reeks.
2.4.
De heer [maat 1] is eigenaar van de percelen, plaatselijk bekend [adres 1] en [adres 2] te [plaats] , en [de maten] zijn maten van de Maatschap die handelt onder de naam [handelsnaam] . De Maatschap – die zich bezig houdt met het houden van melkvee en vervaardigen van zuivelproducten – is gevestigd op een eiland dat te bereiken is over de Ade met een bedrijfsveerpont (hierna: de pont). De pont was tot medio november 2014 eigendom van het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: Rijnland). De Maatschap heeft de pont medio november 2014 in eigendom gekregen op basis van een met Rijnland gesloten overeenkomst.
2.5.
De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 1 & 2] ) zijn sinds 2003 eigenaar van het perceel [adres 3] te [plaats] . [naam 1 & 2] heeft na eigendomsoverdracht van de pont aan de Maatschap in 2014 een mondelinge overeenkomst gesloten met [eisers] tot gebruik van de pont voor € 1.000,00 ex btw per jaar. [eisers] heeft destijds met nog enkele andere bewoners een gebruiksovereenkomst gesloten voor de pont. In de periode van 2014 tot en met 2019 heeft [naam 1 & 2] meermaals contact gezocht met [eisers] tot uitbreiding van het gebruiksrecht en daartoe concepten ‘vestiging recht van gebruik’ en ‘oprichting vereniging’ aan [eisers] gezonden waar [eisers] niet mee akkoord is gegaan.
2.6.
De heer [naam 3] en mevrouw [naam 4] (hierna: [naam 3 & 4] ) zijn op 21 december 2020 eigenaar geworden van het perceel grond [adres 4] te [plaats] met een vervallen opstal tot gebruik als recreatiewoning. Mevrouw [naam 4] is de dochter van [naam 1 & 2] en [naam 3 & 4] heeft een gebruiksovereenkomst gesloten met [eisers] tot gebruik van de pont voor een bedrag van € 375,00 ex btw voor een jaar.
2.7.
Op 25 februari 2022 heeft [eisers] aan alle eilandbewoners een brief gestuurd. In de brief van 25 februari 2022 is (onder meer) vermeld:
“(…)
Om voor ons moverende redenen hebben wij moeten besluiten dat alleen de vaste bewoners van het eiland voortaan gebruik mogen maken van het pont. Bij de overname van het pont is dit ook de afspraak geweest en hier willen wij ons graag aan houden zolang wij dit pont aanhouden. Ten tijde van de overname van het pont zijn dit de volgende personen geweest:
[naam 1] en [naam 2]
(…)
De overige personen die met regelmaat het eiland bezoeken zien wij als recreanten die zelf moeten zorgen voor een veilige overtocht naar de [locatie] en zij mogen dus geen gebruik maken van dit pont. (…)(…)”
2.8.
Op 18 maart 2022 heeft mr. M.P.M. van de Ven (hierna: Van de Ven) namens [eisers] een sommatie gestuurd aan [naam 3 & 4] tot het per direct staken van het gebruik van de pont.
2.9.
Omdat [naam 3 & 4] geen gehoor gaf aan de sommatie heeft [eisers] zich tot SAR gewend en verzocht om bijstand van mr. N. Overeem als externe advocaat toe te staan. SAR is daarmee akkoord gegaan. [eisers] heeft met een dagvaarding van 22 april 2022 in kort geding bij de voorzieningenrechter te Den Haag een algeheel verbod tot het gebruik van de pont door [naam 3 & 4] gevorderd op straffe van een dwangsom. Bij vonnis in kort geding van 25 mei 2022 zijn de vorderingen van [eisers] deels toegewezen, in die zin dat [naam 3 & 4] de pont niet mag gebruiken om bouwmateriaal of goederen mee te vervoeren. De voorzieningenrechter oordeelt voorshands dat de opzegging die [eisers] heeft gedaan niet rechtsgeldig is.
2.10.
[naam 3 & 4] is een bodemprocedure gestart tegen [eisers] bij de rechtbank Den Haag door een op 2 augustus 2023 uitgebrachte dagvaarding. In die procedure heeft [naam 3 & 4] (onder meer) verklaringen voor recht gevorderd dat 1. [eisers] het gebruik met de pont niet mocht opzeggen, 2. [naam 3 & 4] bevoegd is om met zijn bezoek de pont te gebruiken en 3. [eisers] verplicht is het gevorderde gebruik bij elke akte van vervreemding van de pont aan de nieuwe eigenaar op te leggen. Daarnaast heeft [naam 3 & 4] gebruik gevorderd van de pont voor zwaar verkeer, vastlegging van het recht tot gebruik van de pont of erfdienstbaarheden in een akte en medewerking aan oprichting van een vereniging tot gebruik van de pont. In reconventie heeft [eisers] onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat de overeenkomst tot gebruik van de pont rechtsgeldig is opgezegd.
2.11.
Bij vonnis van 21 augustus 2024 heeft de rechtbank Den Haag voor recht verklaard dat [eisers] de gebruiksovereenkomst met [naam 3 & 4] niet rechtsgeldig heeft opgezegd. Verder is geoordeeld dat [eisers] de gebruiksovereenkomst ten opzichte van [naam 3 & 4] dient na te komen, maar gebruik van de pont voor de bouw van de recreatiewoning is niet toegewezen. De vorderingen van [naam 3 & 4] om gebruik van de pont bij akte van vervreemding van de pont aan de nieuwe eigenaar op te leggen, mee te werken aan een akte tot vestiging van rechten en medewerking aan oprichting van een vereniging zijn wegens het ontbreken van een grondslag afgewezen. De in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat de gebruiksovereenkomst mocht worden opgezegd, is afgewezen omdat daar geen zwaarwegende grond voor is.
2.12.
Door de kort gedingprocedure en de bodemprocedure tegen [naam 3 & 4] is het verzekerde bedrag van € 30.000,00 aan externe kosten onder de polis van [eisers] bij Achmea bereikt.
2.13.
Nadat [naam 1 & 2] een procedure tegen [eisers] had aangekondigd door toezending van een conceptdagvaarding, heeft [eisers] de zaak bij SAR aangemeld met het verzoek tot bijstand van een externe advocaat. SAR heeft dat verzoek bij e-mail van 26 juli 2023 afgewezen omdat volgens haar sprake is van één gebeurtenis in de zin van de polisvoorwaarden en voor zover er wel sprake is van twee gebeurtenissen die dan op grond van de polisvoorwaarden als één dienen te worden aangemerkt.
2.14.
Op 31 juli 2023 heeft Van de Ven namens [eisers] een klacht ingediend bij SAR. Deze klacht heeft SAR op 18 augustus 2023 ongegrond verklaard en als motivering daarbij medegedeeld:
“( …)Uw klacht acht ik ongegrond(…) De vraag die dient te worden beantwoord is of er sprake is van één gebeurtenis in de zin van de polisvoorwaarden. Hiervoor is een aantal gezichtspunten van belang:
  • er dient een nauwe relatie te bestaan tussen de diverse geschillen binnen een gebeurtenis;
  • er dient gekeken te worden naar het geschil en de samenhang binnen deze feitelijke gebeurtenissen;
  • voorts dient gekeken te worden naar het beoogd doel.
(…)
In beide zaken staat het gebruiksrecht van de pont ter discussie. Hoewel voor [naam 1 & 2] duidelijk is dat zij het gebruiksrecht op dit moment hebben, maken zij in de dagvaarding duidelijk dat zij zich zorgen maken of dit gebruiksrecht in de toekomst overeind blijft. Ook zij willen een verklaring voor recht waarbij zij (en diens bezoekers en rechtsopvolgers) gebruik mogen blijven houden van de veerpont en het gebruik daarvan niet mag worden verhinderd of beperkt. [naam 3 & 4] wil het gebruiksrecht van de pont vastleggen en dat dit niet beperkt wordt.
Beide tegenpartijen willen de afspraken vastgelegd hebben op basis van het concept oprichtingsakte van de vereniging [locatie] . Het doel van de tegenpartijen is dan ook om voor hunzelf en toekomstige bewoners duidelijke afspraken te maken over het gebruik van de veerpont.
De gebeurtenis in deze zaak is in beide zaken dat er, volgens de bewoners/recreanten, onvoldoende afspraken zijn vastgelegd over het gebruik van de veerpont door de bewoners/recreanten van de [locatie] . Hierdoor zijn geschillen over het gebruik en het verbod van de veerpont ontstaan.
Ik kan niet anders dan concluderen dat er voldoende samenhang is en de geschillen uit hetzelfde schadeveroorzakende voorval zijn ontstaan. Mocht u van mening blijven dat de geschillen niet uit hetzelfde schadeveroorzakende voorval zijn ontstaan, ben ik aldus van mening dat de voorvallen met elkaar verband houden en daarom als één gebeurtenis worden aangemerkt (zie daarvoor ook Kifid 2023-0582). Dat betekent dat er voor in ieder geval deze 3 procedures één kostenmaximum van € 30.000,00 van toepassing is.(…)”
2.15.
Van den Ven heeft namens [eisers] vervolgens een klacht ingediend bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid). Kifid heeft [eisers] niet ontvankelijk verklaard ten aanzien van de klacht omdat [eisers] geen consument is.
2.16.
Op 4 april 2024 heeft [naam 1 & 2] een dagvaarding aan [eisers] betekend en daarin (onder meer) een verklaring voor recht gevorderd dat eigenaren van het perceel [adres 3] gebruik mogen maken van de pont. Verder is een verklaring voor recht gevorderd dat [eisers] het gevorderde gebruik bij elke akte van vervreemding van de pont aan de nieuwe eigenaar dient op te leggen. Daarnaast is gevorderd dat [eisers] dient mee te werken aan een akte tot vestiging van rechten tot gebruik van de pont en voortzetting van onderhandelingen tot oprichting van een vereniging met bewoners tot gebruik van de pont.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert dat SAR bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. wordt bevolen om binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis dekking te verlenen en een nieuw kostenmaximum van € 30.000,00 ter beschikking te stellen voor de externe advocaatkosten van de voorkeursadvocaat van [eisers] in het geschil tussen [eisers] en [naam 1 & 2] in de ruimste zin, waaronder in ieder geval maar niet uitsluitend de procedure die aanhangig is bij de rechtbank Den Haag, locatie Den Haag, onder zaak/rolnummer C/09/664632 HA ZA 24331;
II. wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, waaronder nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
SAR voert verweer. SAR concludeert tot ontzegging van de vordering aan [eisers] als onbewezen en ongegrond, met veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisers] is door [naam 1 & 2] aangesproken in verband met rechten en plichten ten aanzien van het gebruik van de pont en om die reden heeft [eisers] zich gewend tot een eigen advocaat. De vraag is of [eisers] jegens SAR aanspraak heeft op vergoeding van die kosten onder de rechtsbijstandsverzekering tot een maximum van € 30.000,00 aan externe kosten.
4.2.
Volgens [eisers] is ten aanzien van het geschil met [naam 1 & 2] sprake van een nieuwe gebeurtenis in de zin van de polisvoorwaarden en niet één en dezelfde gebeurtenis. [eisers] stelt dat het geschil met [naam 1 & 2] ziet op de overdracht van de pont door Rijnland aan de Maatschap in 2014 en de daarbij behorende rechtspositie van de leden van het collectief. Het geschil met [naam 3 & 4] ziet volgens [eisers] op de gebruiksovereenkomst van 2022 en de rechten en plichten uit die overeenkomst.
4.3.
SAR voert aan dat sprake is van één gebeurtenis in de zin van de polisvoorwaarden omdat de trigger tot de procedure met zowel [naam 3 & 4] als [naam 1 & 2] de brief van 25 februari 2022 is omdat die heeft geleid tot een geschil met beiden. De brief van 25 februari 2022 moet daarom aangemerkt worden als de schadebrengende oorzaak. Als de rechtbank dat standpunt niet volgt, en van oordeel is dat er sprake is van verschillende voorvallen, dan is er sprake van verschillende voorvallen die verband houden met elkaar en daarom als één gebeurtenis moeten worden aangemerkt. Het verband bestaat eruit dat beide voorvallen gaan over het gebruik van de pont en de beperkingen die [eisers] eraan stelt, aldus SAR.
Uitleg polisvoorwaarde
4.4.
In de polisvoorwaarden is opgenomen dat er recht is op vergoeding van externe kosten tot € 30.000,00 als er sprake is van één gebeurtenis. De definitie van gebeurtenis is in de polisvoorwaarden omschreven als
“een voorval dat schade veroorzaakt of een reeks van voorvallen die met elkaar verband houden”waardoor voor [eisers] behoefte aan rechtsbijstand ontstaat.
4.5.
Voor de uitleg van een bepaling is van belang de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepaling mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltex-maatstaf). Nu van het tegendeel niet is gebleken, mag worden aangenomen dat partijen niet over de polisvoorwaarden hebben onderhandeld en dat er ook niet een toelichting daarop is verstrekt. In dat geval is de uitleg met name afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel (HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793, (Chubb/Dagenstaed).
4.6.
Er is sprake van een “gebeurtenis” indien sprake is van een voorval dat schade veroorzaakt. De woorden “voorval” en “schade” zijn in de polisvoorwaarden niet gedefinieerd. Partijen hebben zich er desgevraagd op zitting over uitgelaten dat met “schade” wordt gedoeld op de kosten van rechtsbijstand. Omdat sprake is van een schadeverzekering die dekking biedt tegen de schade bestaande uit de kosten van rechtsbijstand en voorts tal van voorvallen kunnen leiden tot geschillen die geen betrekking hebben op schade, zoals in de onderhavige zaak, gaat de rechtbank hier ook van uit. Volgens [eisers] ziet het begrip “gebeurtenis” op de objectieve, juridisch relevante feitelijke oorzaak van het geschil. SAR heeft niet gereageerd op deze stelling maar wel instemmend verwezen naar de conclusie van de AG bij het arrest van de Hoge Raad van 16-09-2022 (ECLI:NL:HR:2022:1215). In deze conclusie wordt verwezen naar de uitleg van de geschillencommissie van de KIFID van overeenstemmende polisvoorwaarden van DAS, inhoudende dat onder gebeurtenis wordt verstaan het voorval of de feitelijke ontwikkeling die redelijkerwijs moet worden verstaan als de oorzaak van het geschil. De rechtbank zal uitgaan van deze laatste uitleg waarin centraal staat de vraag wat de oorzaak van het geschil is. De door SAR gehanteerde term “trigger” legt naar het oordeel van de rechtbank te zeer het accent op de mogelijk toevallige of subjectieve concrete aanleiding om zich te wenden tot de rechtsbijstandverzekering.
4.7.
Hierna zal eerst worden ingegaan op de vraag of eenzelfde voorval heeft geleid tot de beide geschillen.
Sprake van één voorval?
4.8.
[eisers] heeft bij aanmelding van het geschil met [naam 3 & 4] bij SAR onder meer de brief van 25 februari 2022 overgelegd. De brief van 25 februari 2022 – die [eisers] aan de eilandbewoners heeft gezonden – zag op een beperking van het gebruik van de pont tot alleen het collectief en daarmee (impliciet) een verbod tot gebruik van de pont door [naam 3 & 4] . Ter zitting heeft [eisers] toegelicht dat de aanleiding voor verzending van de brief van 25 februari 2022 was het ondeugdelijk bedienen van de pont door [naam 3 & 4] en het voornemen van [naam 3 & 4] de pont voor verbouwingswerkzaamheden te gaan gebruiken. De reactie van [naam 3 & 4] was voor [eisers] aanleiding een sommatie te versturen op 18 maart 2022 met een verbod tot gebruik en het uitblijven van een reactie op die sommatie was vervolgens aanleiding tot het starten van het kort geding tegen [naam 3 & 4] . De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het verbod tot gebruik – overigens voor het eerst kenbaar gemaakt bij brief van 25 februari 2022 – de oorsprong is van het geschil dat vervolgens is ontstaan en waarom [eisers] rechtsbijstand inroept.
4.9.
De kwestie met [naam 1 & 2] is ontstaan nadat eind 2014 de pont is overgedragen aan de Maatschap. Sindsdien is de omvang van het gebruiksrecht van [naam 1 & 2] namelijk een onderwerp van discussie geweest. Dit blijkt onder meer uit de als productie 32 overgelegde correspondentie uit 2018 over (onder meer) de oprichting van een vereniging en vastlegging van een gebruiksovereenkomst. Erna heeft [eisers] in de brief van 25 februari 2022 gewezen op toegestaan gebruik door [naam 1 & 2] als vaste eilandbewoner ten tijde van overname van de pont. Vervolgens heeft [naam 1 & 2] op 19 januari 2024 een brief gestuurd aan [eisers] waarin staat:
“Wij hebben inmiddels met instemming van onze rechtsbijstandverzekering de mogelijkheden verkend om tot de realisering van een schriftelijke Gebruiksovereenkomst en het schriftelijk vastleggen van de ooit gemaakte afspraken verband houdende met het gebruik van de pont, te komen. Eén en ander conform de Overdrachtsovereenkomst van de pont aan de bewoners van de [locatie] . Zo was het afgesproken. Wij zijn zeker geen voorstanders van juridische procedures, maar als ons verder niets rest om gemaakte afspraken na te komen dan moeten wij wel.”In die brief van 19 januari 2024 wordt niet meer gerefereerd naar de eerdere brief van 25 februari 2022 en vervolgens heeft [naam 1 & 2] in april 2024 een dagvaarding uitgebracht aan [eisers] De rechtbank volgt niet het standpunt van SAR dat de brief van [eisers] van 25 februari 2022 de feitelijke oorzaak is voor het inroepen van rechtsbijstand. Zoals eerder is overwogen liep de discussie tussen [eisers] en [naam 1 & 2] al veel eerder en is sprake van een langlopende discussie. In dit geval heeft [eisers] behoefte aan rechtsbijstand in verband met de door [naam 1 & 2] gestarte procedure voor rechten die [naam 1 & 2] meent te hebben sinds de aan de Maatschap overgedragen pont in 2014. De feitelijke oorzaak van de behoefte tot rechtsbijstand is dan ook het de overdracht van de pont aan de Maatschap in 2014 en de rechten die [naam 1 & 2] daaraan meent te kunnen ontlenen; dat is de oorsprong van het geschil.
4.10.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van niet één voorval, maar meerdere voorvallen.
Sprake van voorvallen die verband houden met elkaar?
4.11.
Bij de beoordeling van de vraag of de voorvallen verband houden met elkaar acht de rechtbank niet beslissend dat er sprake is van voorvallen over het gebruik van de pont. Het enkele gebruik van de pont brengt niet mee dat sprake is van een voorval op grond waarvan juridische bijstand noodzakelijk is. Er zijn met betrekking tot het gebruik van de pont tal van geschillen denkbaar die geen enkel verband houden met elkaar, zoals een geschil over jaarlijkse kosten van een gebruiker en een geschil over schade aan de pont door een aanvaring die een gebruiker heeft veroorzaakt. Het gaat er om of de geschillen die hebben geleid tot de noodzaak van rechtsbijstand verband houden met elkaar. Die verbondenheid is er als er sprake is van dusdanige samenhang dat deze als één gebeurtenis moet worden gezien.
4.12.
Er zijn verschillende overeenstemmende en niet overeenstemmende factoren in de geschillen met [naam 1 & 2] en [naam 3 & 4] over het gebruik van de pont.
Niet overeenstemmend in de beide geschillen zijn:
  • Er is sprake van twee verschillende overeenkomsten. De ene gebruiksovereenkomst is van 2014 en de andere gebruiksovereenkomst is van 2020. [naam 1 & 2] betaalt als vaste bewoner een bedrag van € 1.000,00 ex btw per jaar. [naam 3 & 4] betaalt als lichte gebruiker (recreant) voor het bereiken van de recreatiewoning een bedrag van € 375,00 ex btw per jaar.
  • Het achterliggende geschil van het kort geding met [naam 3 & 4] is het verbod van [eisers] aan [naam 3 & 4] de pont nog te gebruiken en opzegging van de gebruiksovereenkomst. Van belang was hierbij ook met name de wijze van gebruik (onoordeelkundig en voor zwaar transport). Het achterliggende geschil met [naam 1 & 2] zijn de rechten en plichten na de door [eisers] overgenomen pont en wat partijen mochten verwachten en met name ook de vestiging van een erfdienstbaarheid, kettingbeding en dergelijke er op gericht dat ook rechtsopvolgers van [naam 1 & 2] aanspraak kunnen maken op het gebruik van de pont. [eisers] heeft het gebruik van de pont aan [naam 1 & 2] niet opgezegd.
- [eisers] is de procedure tegen [naam 3 & 4] gestart. [naam 3 & 4] is vervolgens de bodemprocedure gestart tegen [eisers] , maar beide procedures worden in het kader van de polis beschouwd als één gebeurtenis bij het geschil met [naam 3 & 4] en daarover is tussen partijen ook geen discussie. De andere bodemzaak met [naam 1 & 2] is [naam 1 & 2] gestart tegen [eisers]
Overeenstemmend in de beide geschillen zijn:
  • Het feitencomplex uit 2014 wordt in de beide geschillen door de wederpartijen in de dagvaardingen (van de bodemzaken) aan de orde gesteld.
  • In de beide geschillen is de brief van 25 februari 2022 genoemd. Met deze brief zijn jegens [naam 3 & 4] rechtsgevolgen beoogd, in die zin dat hij vanaf toen geen gebruik meer mocht maken van de pont. Maar voor [naam 1 & 2] heeft de brief geen rechtsgevolgen gehad want hij mocht nog steeds gebruik maken van de pont.
- De vorderingen van [naam 3 & 4] en van [naam 1 & 2] zijn in de bodemprocedures grotendeels hetzelfde opgezet. Zoals [eisers] stelt, is in de bodemzaak met [naam 3 & 4] onder 5.27 van het vonnis overwogen dat [naam 3 & 4] niet betrokken was bij onderhandelingen over het pontgebruik na overdracht van de pont aan de Maatschap en kan hij daar geen rechten aan ontlenen. Ook in het kort geding heeft de voorzieningenrechter onder 4.3 van het vonnis overwogen dat [naam 3 & 4] geen partij is bij de overeenkomst uit 2014. [naam 1 & 2] doet ook een beroep op de overeenkomst uit 2014 en dat zal inhoudelijk door de rechtbank getoetst worden omdat [naam 1 & 2] daarbij was betrokken.
4.13.
De rechtbank is afwegend van oordeel dat geen sprake is van twee voorvallen die zodanige samenhang hebben dat ze als één gebeurtenis moeten worden gezien. Daartoe is het volgende beslissend:
  • Het geschil met [naam 3 & 4] betreft de gebruiksovereenkomst van 2020 en het gebruik van de pont voor zwaar materieel en verkeerd gebruik alsmede het beëindigen van de overeenkomst. Het geschil met [naam 1 & 2] betreft een gebruiksovereenkomst van 2014 en de reikwijdte van de rechten en plichten uit de overeenkomst tussen de Maatschap en Rijnland van 2014 en de onderhandelingen erna.
  • Het feit dat [naam 3 & 4] in de bodemprocedure ook vorderingen heeft ontleend aan de overeenkomst met Rijnland en de onderhandelingen erna acht de rechtbank niet beslissend voor beantwoording van de vraag of sprake is van zaken die met elkaar verband houden. Dit omdat ten aanzien van het standpunt van de wederpartij nu juist tot op heden is besloten dat dit niet opgaat en dat [naam 3 & 4] een andere positie heeft dan [naam 1 & 2] .
Conclusie
4.14.
Op grond van het voorgaande is de in 2024 door [naam 1 & 2] opgestarte procedure niet op te vatten als dezelfde gebeurtenis waarvoor [eisers] met [naam 3 & 4] een kort geding en bodemprocedure heeft gevoerd. Nu niet in geschil is dat [eisers] al voor 2001 een verzekeringsovereenkomst had met Achmea, valt de gebeurtenis met [naam 1 & 2] onder de polis en komt die voor vergoeding in aanmerking. De vordering om SAR te bevelen dekking te verlenen voor dat geschil met [naam 1 & 2] zal worden toegewezen tot € 30.000,00 aan externe kosten.
Proceskosten
4.15.
SAR is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.553,22
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt SAR om binnen twee weken na betekening van dit vonnis dekking te verlenen en een nieuw kostenmaximum van € 30.000,00 ter beschikking te stellen voor de externe kosten, waaronder de kosten van de voorkeursadvocaat van [eisers] in het geschil tussen [eisers] en [naam 1 & 2] , waaronder de procedure die aanhangig is bij de rechtbank Den Haag, locatie Den Haag, onder zaak/rolnummer C/09/664632 HA ZA 24331;
5.2.
veroordeelt SAR in de proceskosten van € 2.553,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als SAR niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt SAR tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.