Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene] B.V.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rijden van 7 km per uur te hard op een weg buiten de bebouwde kom. Betrokkene heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting is de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. I.M.E. van der Meijden, verschenen, terwijl betrokkene en diens gemachtigde niet aanwezig waren.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Echter, de gemachtigde van betrokkene heeft aangevoerd dat de bebording pas na de overtreding was geplaatst, wat de redelijkheid van de boete in twijfel trok. De kantonrechter heeft deze stelling verworpen, maar heeft wel geconstateerd dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden door de officier van justitie. Dit leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep.
Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat ook aanleiding gaf om de boete te matigen. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de boete verlaagd tot € 25,88, plus administratiekosten, en bepaald dat het teveel betaalde bedrag aan betrokkene moest worden terugbetaald. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht en de redelijke termijn in administratieve procedures.