ECLI:NL:RBZWB:2025:1089

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
10680460 \ MB VERZ 23-1004
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Speekenbrink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete wegens niet vastgestelde gedraging, gegrond verklaard

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 24 km per uur te hard binnen de bebouwde kom op de Ringbaan West in Tilburg op 23 december 2022. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat het voertuig ten tijde van de gedraging verhuurd was en heeft hij bewijsstukken overgelegd, waaronder een huurovereenkomst. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft het verzoek gedaan om het beroep gegrond te verklaren, omdat er onvoldoende bewijs was dat de gedraging had plaatsgevonden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de boete ten onrechte aan betrokkene als kentekenhouder was opgelegd, omdat betrokkene voldoende had aangetoond dat het voertuig was verhuurd. De kantonrechter heeft het beroep gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en bepaald dat het betaalde bedrag aan zekerheid door de officier van justitie moet worden terugbetaald. Tevens is de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de verletkosten van betrokkene.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Tilburg
zaaknummer : 10680460 \ MB VERZ 23-1004
CJIB-nummer : 6062 5422 5182 4424
uitspraakdatum : 17 januari 2025
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 17 januari 2025. Namens de officier van justitie is verschenen mr. I.M.E. van der Meijden (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Namens betrokkene is [naam] verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: 24 km per uur harder rijden dan mag binnen de bebouwde kom op de Ringbaan West (kruising Professor Cobbenhagen) te Tilburg op 23 december 2022 om 02:20 uur.
Betrokkene heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat het voertuig ten tijde van de gedraging verhuurd was. Betrokkene verwijst naar het bijgevoegde bewijsstuk en verzoekt de beschikkingen direct aan de huurder te richten. Ter zitting heeft betrokkene hieraan toegevoegd dat het dossier een kopie van de huurovereenkomst bevat. Er is een kopie gemaakt van het rijbewijs van degene die ten tijde van de vermeende gedraging het voertuig bestuurde. Echter mag het bewaren van persoonsgegevens niet langer dan noodzakelijk is, conform de Algemene verordening gegevensbescherming. Het kopie van het rijbewijs is dan ook bewaard gedurende de huurperiode en de bewaartermijn van twee maanden. Voorts heeft betrokkene verzocht om een proceskostenvergoeding, danwel een vergoeding voor het tijdsverzuim.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep gegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Betrokkene heeft een huurovereenkomst overgelegd. Hiermee staat voldoende vast dat het voertuig is verhuurd ten tijde van de gedraging. Daarnaast zijn er geen (nadere) stukken waaruit de aanwezigheid van bebording blijkt. Dit betekent dat niet met voldoende zekerheid vast staat dat de gedraging is verricht. De boete is dan ook ten onrechte aan betrokkene als kentekenhouder opgelegd.

Overwegingen

Inhoudelijk
Op grond van artikel 5 Wahv wordt, als niet direct kan worden vastgesteld wie de bestuurder is, de boete opgelegd aan de kentekenhouder.
Ingevolge artikel 8 Wahv is dat alleen dan anders indien de kentekenhouder
( a) niet heeft kunnen voorkomen dat een ander van het voertuig gebruik heeft gemaakt of
( b) een schriftelijke bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst van ten hoogste drie maanden met betrekking tot het voertuig overlegt of
( c) ten tijde van de gedraging niet meer de eigenaar van het voertuig was.
Betrokkene stelt dat het voertuig was verhuurd ten tijde van de gedraging. De kantonrechter begrijpt dat betrokkene hiermee een beroep doet op de uitzondering onder b (bedrijfsmatige verhuur). Betrokkene heeft die stelling voldoende onderbouwd door een geldige lease- of huurovereenkomst te overleggen. Daarmee staat vast dat die uitzondering zich heeft voorgedaan. De boete is dan ook ten onrechte aan betrokkene als kentekenhouder opgelegd.
Het beroep is daarom gegrond. De beschikking waarbij de boete is opgelegd en de beslissing van de officier van justitie zullen worden vernietigd. Het bedrag dat betrokkene aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Proceskosten
In artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is, voor zover hier van belang, bepaald dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in
artikel 8:75 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005537&artikel=8:75&g=2025-01-28&z=2025-01-28)van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu [naam] in dienst is bij betrokkene en niet valt aan te merken als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, wordt het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
Verletkosten
Subsidiair heeft [naam] verzocht om vergoeding van zijn verletkosten. In artikel 2, lid 1, onder e, Bpb is bepaald dat de verletkosten worden vastgesteld volgens een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 9,- en € 106,- per uur bedraagt. De kantonrechter stelt de verletkosten vast op 1 uur x € 85,- = € 85,-. De kantonrechter zal de officier van justitie in deze kosten veroordelen.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de bestreden beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete is opgelegd;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 234,- dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de verletkosten van betrokkene van € 85,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Speekenbrink, kantonrechter, bijgestaan door de griffier L.I.M. Appels, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2025.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: