Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen omdat hij als bestuurder van een bromfiets geen goedgekeurde helm droeg op de Willem II-passage in Tilburg op 27 maart 2023. De betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 17 januari 2025 heeft de gemachtigde van de betrokkene, mr. B. de Jong, aangevoerd dat de gedraging niet had plaatsgevonden, omdat de betrokkene wel een helm droeg. De gemachtigde stelde ook dat er geen reële mogelijkheid was voor de verbalisant om een staandehouding uit te voeren, aangezien de verbalisant zich per fiets verplaatste en de betrokkene op hoge snelheid reed. De zittingsvertegenwoordiger, mr. I.M.E. van der Meijden, heeft echter betoogd dat de boete terecht was opgelegd aan de kentekenhouder, omdat de verbalisant niet in staat was om de identiteit van de bestuurder vast te stellen.
De kantonrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat er geen reële mogelijkheid was voor de verbalisant om de bestuurder staande te houden, en dat de boete dus terecht aan de kentekenhouder was opgelegd. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. S. Speekenbrink, kantonrechter, bijgestaan door griffier L.I.M. Appels.