Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen omdat hij zijn bromfiets niet had verzekerd. De gedraging werd vastgesteld door een RDW-registercontrole op 23 januari 2023. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de gemachtigde van de betrokkene aanwezig, evenals de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. I.M.E. van der Meijden.
De gemachtigde voerde aan dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden, waaronder relationele problemen die ervoor zorgden dat de betrokkene niet op de hoogte was van de verzekeringstatus van zijn scooter. De betrokkene had op 24 januari 2023 zijn scooter alsnog geschorst, maar de controle vond plaats één dag eerder. De gemachtigde vroeg om matiging van de boete en een proceskostenvergoeding. De zittingsvertegenwoordiger stelde echter dat de boete terecht was opgelegd, aangezien het de verantwoordelijkheid van de kentekenhouder is om ervoor te zorgen dat het voertuig verzekerd of geschorst is.
De kantonrechter oordeelde dat uit de stukken in het dossier voldoende bleek dat de gedraging was verricht en dat de boete terecht was opgelegd. Er was geen aanleiding om de boete te matigen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De kantonrechter wees ook het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. S. Speekenbrink, bijgestaan door griffier L.I.M. Appels.