ECLI:NL:RBZWB:2025:1144

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
11366378 \ VV EXPL 24-70 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
  • Mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis in kort geding over loonvorderingen en transitievergoeding werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2025 een verstekvonnis gewezen in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, vertegenwoordigd door Arslan & Arslan Advocaten, vorderde loon en reiskosten, evenals een transitievergoeding. De werkgever was niet verschenen in de procedure. De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer grotendeels toegewezen, met uitzondering van de transitievergoeding en een deel van de gevorderde loon- en reiskosten, vanwege een rekenfout in de dagvaarding en het ontbreken van ernstige verwijtbaarheid van de werkgever. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer geen recht had op de transitievergoeding, omdat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werknemer zelf was en niet het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan loon en reiskosten, wettelijke verhogingen, en proceskosten. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het niet verstrekken van deugdelijke salarisspecificaties. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11366378 \ VV EXPL 24-70
Vonnis in kort geding van 13 februari 2025
in de zaak van
[werknemer],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [werknemer] ,
gemachtigde: Arslan & Arslan Advocaten,
tegen
[werkgever] B.V.,
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [werkgever] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de mondelinge behandeling van 30 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij tegen [werkgever] verstek is verleend.

2.De beoordeling

2.1.
[werknemer] heeft gevorderd zoals is vermeld in de dagvaarding waarmee deze procedure is ingeleid. De inhoud van deze dagvaarding moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
2.2.
De vordering komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, behalve de gevorderde transitievergoeding van € 208,33, € 1.000,00 aan loon en reiskosten en een deel van de gevorderde wettelijke verhoging.
2.3.
Wat betreft de afwijzing van de transitievergoeding overweegt de kantonrechter dat er sprake is van een opzegging van de arbeidsovereenkomst door [werknemer] als werknemer. Dat brengt mee dat [werknemer] in beginsel geen recht heeft op een transitievergoeding, tenzij de opzegging van [werknemer] het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [werkgever] als werkgever. De drempel voor deze kwalificatie van ernstige verwijtbaarheid is hoog en de kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak die drempel niet is gehaald.
2.4.
Wat betreft de afwijzing van € 1.000,00 aan loon en reiskosten overweegt de kantonrechter dat in de dagvaarding een optelfout staat. Immers, € 1.269,00 + € 2.269,00 + € 2.269,00 + € 1.788,91 is niet € 8.595,91, maar € 7.595,91.
2.5.
Wat betreft de wettelijke verhoging in de zin van artikel 7:625 BW overweegt de kantonrechter dat deze toewijsbaar is tot een bedrag van € 2.903,50 (€ 634,50 + € 1.134,50 + € 1.134,50), zijnde het maximale percentage van 50% over het achterstallige loon van de maanden mei 2024, juni 2024 en juli 2024.
2.6.
[werkgever] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [werknemer] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [werkgever] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [werknemer] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
Totaal
765,00

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer] te betalen een bedrag van € 7.595,91 netto aan gedeclareerde reiskosten over de maanden mei 2024 en juni 2024 (€ 1.788,91) en achterstallig loon over de maanden mei 2024, juni 2024 en juli 2024 (€ 5.807,00),
3.2.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer] te betalen een bedrag van € 2.903.50 aan wettelijke verhoging;
3.3.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer] te betalen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de onder 3.1. en 3.2. toegewezen bedragen, met ingang van 4 december 2024, tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer] te verstrekken deugdelijke salarisspecificaties over de maanden mei 2024, juni 2024 en juli 2024,
3.5.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat zij niet aan de hoofdveroordeling onder 3.4. voldoet, tot een maximum van € 2.500,00 is bereikt,
3.6.
veroordeelt [werkgever] in de proceskosten van € 765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2025.