4.3.3Inleiding
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende.
In 2017 wordt door verdachte (als projectleider) en betrokkene [betrokkene] (als hoofdaanvrager) subsidie aangevraagd bij [financieringsorganisatie] . Zij handelen uit naam van voetbalvereniging [voetbalvereniging] . Deze club heeft in 2017 een naamswijziging ondergaan en is onder de naam [voetbalvereniging] voortgezet. [betrokkene] is bestuurslid van [voetbalvereniging] en verdachte is daar vicevoorzitter. Het subsidiebedrag dat is ontvangen naar aanleiding van de subsidieaanvraag in 2017 bedraagt in totaal € 69.100,-. [financieringsorganisatie] heeft dit bedrag bancair overgemaakt op de bankrekening van de [stichting 1] . Verdachte is voorzitter van deze stichting.
Het subsidiebedrag is bestemd voor het project “ [projectnaam] ” waarvan [voetbalvereniging] de initiatiefnemer is. Volgens de subsidieaanvraag is het doel van het project om, in samenwerking met de gemeente en een aantal basisscholen uit de Bredase wijk [wijk] , zaalvoetbaltraining, coaching en ondersteuning te organiseren voor jongeren van 9 tot en met 21 jaar uit die wijk, welke wijk kampt met sociaal maatschappelijke problematiek. Het betreft een subsidieprogramma met als titel: “ [subsidieprogramma] ”.
In het dossier bevindt zich de subsidieaanvraag voor het project [projectnaam] van
3 september 2017 die door verdachte en [betrokkene] is ondertekend. Voorafgaand daaraan is een Intentieverklaring [naam verklaring] overgelegd, gedateerd 20 februari 2017. Na honorering heeft betaling plaatsgevonden op de bankrekening van de [stichting 1] . Het meldformulier waarop het rekeningnummer is ingevuld, is opnieuw door verdachte en [betrokkene] ondertekend. Er is een eindverslag over het project [projectnaam] ingediend, voorzien van een schematische weergave van begrote kosten en gerealiseerde kosten. [financieringsorganisatie] heeft dit eindverslag beoordeeld en naar aanleiding hiervan een akkoordverklaring afgegeven op 28 februari 2020. De subsidievaststelling heeft plaatsgevonden op 2 juli 2020.
4.3.4Het onder feit 1 ten laste gelegde
Feiten en omstandigheden
De Belastingdienst heeft een onderzoek ingesteld naar het eindverantwoordingsverslag met dossiernummer [nummer 1] . Uit de verantwoordingsstukken blijkt dat zeer gedetailleerd aan de subsidieverstrekker is uitgelegd waar het verkregen geld aan is besteed. De Belastingdienst heeft ook de beschikking gekregen over de saldo- en transactiegegevens van de [stichting 1] . Hieruit is naar voren gekomen dat de opgegeven verantwoording en feitelijke transacties niet overeenkomen met elkaar. Daarop is een stafrechtelijk financieel onderzoek opgestart, waarbij verschillende bedrijven om informatie is gevraagd en de volgende afwijkingen zijn geconstateerd:
[bedrijf 1] is een bedrijf voor sportmateriaal en sportkleding. Gedurende het project [projectnaam] zijn volgens dit bedrijf de daadwerkelijk gemaakte kosten € 278,30,-. In de verantwoording is echter aangegeven dat er een bedrag zou zijn besteed van € 7.000,-. [bedrijf 2] is een bedrijf dat sportaccommodaties beheert en exploiteert. De feitelijke kosten voor het project [projectnaam] bedragen volgens dit bedrijf € 1.012,50,-. Volgens het verantwoordingsverslag is € 15.775,- aan [bedrijf 2] betaald voor de huur van sportfaciliteiten. [hogeschool] is in de verantwoording opgenomen als kostenpost voor de inhuur van evaluatie, monitoring en presentatie, waarbij een bedrag van € 3.000,- zou zijn betaald. Uit het onderzoek blijkt daarentegen dat er bij [hogeschool] helemaal geen gegevens zijn over verdachte, [betrokkene] , [voetbalvereniging] of project [projectnaam] . De onderneming [bedrijf 3] is een drukkerij. Volgens de verantwoording is er voor een bedrag van € 500,- bij dat bedrijf besteed aan flyers, posters en marketingmateriaal ter promotie van het project. Uit de administratie van [bedrijf 3] blijkt dat er door verdachte niet meer dan
€ 72,25,- is uitgegeven. Voorts is aan [bedrijf 4] , een coaching- en trainingsinstituut voor jongeren, een bedrag van € 10.800,- betaald volgens het verslag. In werkelijkheid blijkt deze organisatie, tijdens het project, geen contact te hebben gehad met verdachte, [betrokkene] of [voetbalvereniging] .
Naast het feit dat de verantwoorde kostenposten niet overeenkomen met de feitelijke transacties, is door [stichting 1] een bedrag van € 44.010,- contant opgenomen. Verder zijn er uitgaven die gelieerd kunnen worden aan consumptieve privédoeleinden (zoals incassokosten, rookwaren, kansspelen, deurwaardersuitgaven en vliegreizen).
De verdachte heeft ter zitting aangegeven dat per vergissing een verkeerd eindverantwoordingsverslag naar [financieringsorganisatie] is geüpload door een vrijwilliger, hetgeen een concept zou zijn van een het definitieve verslag, dat nadien ook door KPMG is onderzocht.
Het juridisch kaderDe rechtbank moet beoordelen of verdachte het oogmerk heeft gehad tot misleiding van [financieringsorganisatie] . Dit oogmerk behelst doelbewustheid met betrekking tot het gebruik van een vals geschrift, als ware het echt en onvervalst. Dit vereist op zijn minst zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn. Voorwaardelijk opzet is daarvoor niet toereikend. Oogmerk van misleiding betekent dat er derden in het spel moeten zijn, die niet van de valsheid op de hoogte zijn.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte heeft afgelegd niet voldoende aannemelijk is geworden. Indien er sprake zou zijn geweest van een vergissing, ligt het in de lijn der verwachting dat verdachte dit meteen bij de ontdekking daarvan had verklaard. Verdachte heeft bij de politie echter geen enkele verklaring afgelegd door zich op zijn zwijgrecht te beroepen, ook na het onderzoek door KPMG, terwijl hij volgens zijn eigen verklaring bekend was met de beweerdelijke vergissing. Hoewel verdachte de stelling heeft ingenomen dat hij [financieringsorganisatie] hiervan per e-mail op de hoogte heeft gesteld, zijn er geen stukken waaruit dit blijkt. De verklaring van verdachte wordt op geen enkele wijze ondersteund.
De inhoud van het eindverantwoordingsverslag biedt evenmin steun voor de verklaring van verdachte. Indien dit een voorlopige versie zou zijn, kan niet worden verklaard dat de uitgaven al zo gedetailleerd en gespecificeerd zijn uitgewerkt Het gesubsidieerde project wordt in dat verslag al geheel financieel en sluitend onderbouwd tot op de euro nauwkeurig. Er is ook nergens aangegeven dat het om een concept gaat. Indien dit verslag de aanloop zou zijn naar een definitief document, mag worden verwacht dat er bovendien nog onvolmaaktheden, onvolledigheden of andere hiaten in zouden voorkomen. Dat is niet het geval.
Conclusie over feit 1
Het eindverantwoordingsverslag is aan [financieringsorganisatie] gepresenteerd als een sluitend en compleet document, als ware het echt en onvervalst, terwijl de vervalsing eruit bestaat dat er hogere bedragen zijn vermeld in het verslag dan daadwerkelijk gemaakt zijn. Daarmee heeft verdachte minstgenomen het zekerheidsbewustzijn dat subsidieverstrekker [financieringsorganisatie] zou zijn uitgegaan van een authentiek en waarachtig verslag dat in overeenstemming is met de realiteit. Het oogmerk tot misleiding en het opzet daartoe is hiermee komen vast te staan. Het onderzoek van KPMG, waarbij een geheel nieuw en ander eindverantwoordingsverslag is beoordeeld, maakt dit niet anders. Het rapport van KPMG heeft niet aangegeven hoe de onderzoeksbevindingen zich verhouden tot het eerder ingediende eindverantwoordingsverslag. Bovendien is KPMG – anders dan de rechtbank doet -uitgegaan van de juistheid van de verklaring van verdachte dat het eerdere eindverantwoordingsverslag een concept is. Het onder feit 1 ten laste gelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.3.5Het onder feit 2 ten laste gelegde
Feiten en omstandigheden
Bij de subsidieaanvraag van 2017, met [kenmerk] , bevindt zich een zogeheten Intentieverklaring [naam verklaring] , gedateerd 20 februari 2017. [betrokkene] heeft als bestuurlijk verantwoordelijke, uit naam van [voetbalvereniging] , deze verklaring ondertekend. Als samenwerkingspartners zijn onder meer opgegeven onderwijsinstelling [basisschool] (met handtekening van [getuige 1] ), maatschappelijke stichting [stichting 2] (met handtekening van [getuige 2] ) en welzijnsorganisatie [welzijnsorganisatie] (met handtekening van [getuige 3] ). De beleidsadviseur sport van de gemeente Breda heeft het document ook geparafeerd (met handtekening van [getuige 4] ).
De voormelde vertegenwoordigers zijn door de politie als getuigen gehoord. [betrokkene] ontkent dat de handtekening van hem is. Hij is door verdachte gevraagd op te treden als bestuurder, maar heeft deze rol nooit vervuld. Hij is naar zijn zeggen nooit administratief bij het project betrokken geweest. [getuige 1] (wiens aangetrouwde naam
[achternaam 1]is en niet
[achternaam 2]) is tot 2020 directrice van [basisschool] geweest. Zij verklaart dat haar handtekening is vervalst. Zij kent het project en betrokkenen niet. Getuigen [getuige 2] en [getuige 3] verklaren dat de handtekening onder de intentieverklaring niet van hen is. [getuige 4] herkent haar handtekening wel, maar zegt dat zij dit niet kan zijn geweest, omdat zij in 2017 niet als beleidsadviseur sport bij de gemeente Breda werkzaam was.
Het juridisch kaderDe rechtbank moet vaststellen of verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst geschrift als ware dit echt en onvervalst. Verdachte dient op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet te hebben gehad op het gebruik van het geschrift en op het valse of vervalste karakter daarvan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de Intentieverklaring [naam verklaring] een vervalst geschrift is. De getuigen herkennen hun handtekening niet, dan wel geven zij expliciet aan dat de handtekening is vervalst, dan wel verklaren zij dat de handtekening nooit in hun hoedanigheid gezet kan zijn. De politie heeft ook zogenaamde ‘knipranden’ waargenomen, hetgeen betekent dat op andere documenten geplaatste handtekeningen zijn uitgeknipt en bij de intentieverklaring zijn gevoegd. Het vervalst karakter staat daarmee onomstotelijk vast.
Verdachte is opgetreden als projectleider en penvoerder, waardoor hij de correspondentie rondom het project heeft verzorgd, het aanspreekpunt binnen dat project was en eindverantwoording droeg voor de subsidieaanvraag. De intentieverklaringen met valse handtekeningen vormen een wezenlijk onderdeel van die aanvraag. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte in zijn hoedanigheid en gelet op het belang van de samenwerkende partijen contacten onderhield met die partijen. In dit verband is tevens van belang dat verdachte ook reeds betrokken was bij een eerdere subsidieaanvraag in 2014 waarbij dezelfde samenwerkende partijen zich aan het project hadden verbonden .
Gelet op de hoedanigheid van verdachte en de aard van de vervalsingen, concludeert de rechtbank dat verdachte bekend was met de vervalsingen en daarvan bewust gebruik heeft gemaakt om de subsidie te verkrijgen. Het onder feit 2 ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer van de verdediging dat ook andere bij het project betrokken personen zich hebben beziggehouden met de intentieverklaringen, maakt dit oordeel niet anders.
4.3.6Het onder feit 3 ten laste gelegde
Feiten en omstandighedenIn de subsidieaanvraag van 3 september 2017 staat wat de doelstelling is van het project [projectnaam] :
“De interventie [projectnaam] richt zich primair op kinderen en jongeren (tussen 9 jaar en 21 jaar) uit de [wijk] die niet of onvoldoende deelnemen aan beweging en sport en door middel van zaalvoetbaltrainingen, coaching en ondersteuning van jongeren een veiliger leef- en sportklimaat creëren in de wijk.”
Zaalvoetbal is een variant op het reguliere veldvoetbal. De sport wordt “Futsal” genoemd, hetgeen zaalvoetbal betekent.
Er is door de politie aanvullend onderzoek verricht naar de facturen aangaande het project [projectnaam] , die veelal zijn gericht aan de [stichting 1] . Daarbij is het volgende geconstateerd. Voor wat betreft het sportmateriaal gaat het uitsluitend om attributen die gebruikt worden bij veldvoetbal en niet bij zaalvoetbal. Er worden veldballen, schoenen met noppen en hoekvlaggen gekocht, welke zaken niet bij zaalvoetbal worden gebruikt. Voor wat betreft de kleding (te weten: shirts, shorts, sweaters, trainingsbroeken, trainingsjacks, hesjes, hoodies, pants, sokken en rouwbanden) zijn alleen seniormaten besteld. Er is geen enkele maat voor kinderen of pubers gekocht. De politie merkt verder iets op over de factuur van [bedrijf 5] in Geertruidenberg. Dit betreft een locatie die ver weg is gelegen van de wijk [wijk] in Breda. Voorts wordt op diverse facturen de projectnaam niet vermeld of is geen BTW verrekend.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de hiervoor omschreven -en in Bijlage II aangehechte- bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, blijkt dat de subsidiegelden opzettelijk en wederrechtelijk voor andere doeleinden zijn besteed, dan waarvoor zij aanvankelijk zijn verstrekt. De aangekochte kleding betreft geen sportuitrusting voor een doelgroep van 9 tot 21 jaar oud. Daarnaast blijkt niet dat deze doelgroep is aangeschreven of opgezocht is. De kleding is alleen geschikt voor volwassenen. De doelstelling dat met overheidsmiddelen een coaching- en ondersteuningsprogramma voor zaalvoetbal wordt opgezet, valt niet te rijmen met de onderzochte facturen. De met de subsidie aangekochte sportattributen zijn alleen geschikt voor veldvoetbal, terwijl het project volledig zou moeten draaien om zaalvoetbal. Bovendien hebben de trainers die als getuigen zijn gehoord verklaard dat op voetbalvelden buiten is getraind. Dit heeft onder meer plaatsgevonden op het terrein van [voetbalvereniging] , een veldvoetbalvereniging. Tenslotte zijn ook subsidiegelden aangewend voor een locatie in Geertruidenberg, ver buiten de Bredase wijk [wijk] . Dit is in strijd met de opgegeven doelstelling dat een veilig sport- en leefklimaat in die wijk van Breda wordt gecreëerd. Het onder feit 3 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
4.3.7Functioneel daderschap
Het juridisch kader
De functionele dader is iemand die een delict pleegt door middel van een ander. Hem/haar wordt de gedraging van die ander toegerekend. De strafbaarheid van rechtspersonen is nauw verwant met functioneel daderschap, aangezien rechtspersonen slechts door middel van natuurlijke personen kunnen handelen, zoals de feitelijk leidinggevenden of opdrachtgevers. Het gaat er daarbij om dat zij feitelijk betrokken zijn bij het begaan van het strafbare feit door de rechtspersoon. Zij hoeven niet in formele zin een leidinggevende positie te hebben. Voor functioneel daderschap is vereist dat wordt voldaan aan beschikkingsmacht en aan het aanvaardingscriterium
.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte als functioneel dader moet worden beschouwd van de ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft een zekere vorm van beschikkingsmacht uitgeoefend omdat hij, uit naam van de rechtspersoon [voetbalvereniging] , de strafbare feiten heeft bewerkstelligd. Die beschikkingsmacht volgt uit de rol van verdachte als projectleider en penvoerder. Bovendien was hij bestuurslid van de genoemde rechtspersoon. Daarnaast staat vast dat verdachte de strafbare handelingen in meer of mindere mate ook heeft aanvaard, door zich bewust te zijn van de feiten die de rechtspersoon heeft begaan en daarop te acteren zoals hiervoor uiteengezet is.
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de rechtspersoon [voetbalvereniging] de onder feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair verweten gedragingen heeft gepleegd, aan welke verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven. Verdachte zal worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde variant.