ECLI:NL:RBZWB:2025:123

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
11037842 \ CV EXPL 24-1205
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Borm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij tekortkoming in aankoopkeuring van een boot

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de aansprakelijkheid van de gedaagde centraal, die een aankoopkeuring van een tweedehands boot heeft uitgevoerd. De eiser, die de boot heeft aangeschaft, stelt dat de gedaagde tekort is geschoten in zijn verplichtingen door hem niet te informeren over een probleem met de staartstukken van de boot, wat heeft geleid tot schade. De eiser had een koopovereenkomst gesloten onder voorbehoud van een aankoopkeuring en proefvaart, die op 16 mei 2023 plaatsvonden. Na de levering van de boot op 10 juni 2023 ontdekte de eiser mankementen die niet in het keuringsrapport waren vermeld. De eiser vorderde schadevergoeding van € 4.793,37, alsook de kosten van de expertise en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde inderdaad tekort is geschoten in de zorgplicht van een goed opdrachtnemer, maar dat de eiser zijn schade onvoldoende had onderbouwd. De kantonrechter wees de vorderingen van de eiser af, omdat het causaal verband tussen de tekortkoming en de gestelde schade niet was aangetoond. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11037842 \ CV EXPL 24-1205
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. T. Laro (Stichting Achmea Rechtsbijstand),
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [bedrijfsnaam],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.A. Kopp.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 juni 2024 met de daarin genoemde processtukken;
- de mondelinge behandeling van 7 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen die door de gemachtigde van [eiser] op de mondelinge behandeling zijn voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft onder voorbehoud van het uitvoeren van een aankoopkeuring en een proefvaart een koopovereenkomst gesloten met [bedrijf] B.V. voor een tweedehands boot uit 1995. De overeengekomen koopprijs is € 60.000,00.
2.2.
[gedaagde] is degene die de aankoopkeuring en proefvaart in opdracht van [eiser] heeft uitgevoerd. Beiden hebben plaatsgevonden op 16 mei 2023. Daarbij waren zowel [eiser] als de voormalig eigenaar van de boot, de heer [naam] , aanwezig.
2.3.
Na ontvangst van het keuringsrapport van [gedaagde] heeft [eiser] definitief besloten om de boot te kopen. Deze is op 10 juni 2023 aan hem geleverd.
2.4.
Diezelfde dag heeft [eiser] tijdens het varen een aantal mankementen opgemerkt die niet in het keuringsrapport zijn vermeld. De boot schakelde niet goed en de meters van de linker motor vielen meerdere keren uit.
2.5.
[eiser] heeft ESMA Expertise (hierna te noemen: ESMA) ingeschakeld om te beoordelen of [gedaagde] tekort is geschoten bij het uitvoeren van de aankoopkeuring. Hiervoor heeft ESMA een bedrag van € 1.181,57 inclusief btw in rekening gebracht. [gedaagde] was niet bij het onderzoek van ESMA aanwezig.
2.6.
ESMA concludeert in haar rapport van 22 januari 2024 – samengevat – dat diverse onderdelen van de twee staartstukken van de boot overmatig versleten zijn en hersteld moeten worden en dat [gedaagde] [eiser] over dit gebrek had kunnen en moeten informeren. De herstelkosten worden door ESMA begroot op € 4.793,37 inclusief btw.
2.7.
Bij brief van 23 januari 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld en vergoeding van de herstelkosten gevorderd. [gedaagde] heeft de herstelkosten niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van:
I. een schadevergoeding van € 4.793,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
II. de expertisekosten van € 1.181,57, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
III. de buitengerechtelijke incassokosten van € 815,23;
IV. de kosten van deze procedure (inclusief nakosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag nadat [gedaagde] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten bij de uitvoering van de aankoopkeuring, waardoor [gedaagde] de schade dient te vergoeden die [eiser] als gevolg daarvan heeft geleden. De schade bestaat uit het bedrag dat [eiser] op de koopprijs van de boot had kunnen besparen als [gedaagde] hem bij de aankoopkeuring op de versleten staartstukken had gewezen. Ook de onderzoekskosten van ESMA en de buitengerechtelijke incassokosten worden aangemerkt als schade.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van [eiser] en de daarvoor aangevoerde gronden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak staat de vraag centraal of [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] stelt te hebben geleden doordat [gedaagde] tekort is geschoten in de uitvoering van de aankoopkeuring. Hieronder zal blijken dat de kantonrechter weliswaar van oordeel is dat [gedaagde] inderdaad tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst die partijen met elkaar hebben gesloten, maar dat hij geen schadevergoeding aan [eiser] hoeft te betalen. Dit komt doordat [eiser] zijn schade in deze procedure onvoldoende heeft onderbouwd.
Is sprake van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] ?
4.2.
Partijen hebben een overeenkomst van opdracht met elkaar gesloten (artikel 7:400 BW). Daarbij is het uitgangspunt dat de opdrachtnemer, in dit geval [gedaagde] , bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen (artikel 7:401 BW). Om vast te kunnen stellen of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst, moet de kantonrechter beoordelen of hij heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Wat dit in het concrete geval betekent, hangt af van de aard en de inhoud van de opdracht en alle verdere omstandigheden van het geval.
4.3.
Partijen verschillen over een aantal zaken van mening, maar in ieder geval kan worden vastgesteld dat [gedaagde] tijdens de aankoopkeuring heeft opgemerkt dat de boot vertraagd inschakelde. Dit heeft hij ter zitting verklaard. Uit de verklaringen over en weer leidt de kantonrechter af dat het vertraagd inschakelen van de boot erop kan duiden dat (onderdelen van) de staartstukken versleten zijn. Het standpunt van [eiser] is dat [gedaagde] hem daarover had moeten informeren, maar dat hij dit niet heeft gedaan. Dit levert in zijn ogen een toerekenbare tekortkoming op. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst [eiser] naar het expertiserapport van ESMA.
4.4.
De kantonrechter is het met [eiser] eens dat [gedaagde] in dit geval niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen en dat hij daarmee tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
Het staat vast dat [gedaagde] in zijn keuringsrapport geen enkele opmerking heeft gemaakt over het vertraagd inschakelen van de boot en/of de mogelijke betekenis daarvan, terwijl hij daar volgens zijn eigen verklaring wel van op de hoogte was. Naar eigen zeggen heeft [gedaagde] over het vertraagd inschakelen navraag gedaan bij [naam] , de voormalig eigenaar van de boot, die tijdens de aankoopkeuring en proefvaart aanwezig was. [naam] heeft daarop geantwoord dat hij de staartstukken heeft laten reviseren, maar dat hij de bekabeling nog moest nakijken. Dit zou hij doen voordat de boot aan [eiser] geleverd zou worden. Verder zou [naam] hebben toegezegd dat hij de factuur van de revisie van de staartstukken na de aankoopkeuring naar [eiser] zou sturen. Dat de bekabeling na de revisie van de staartstukken nog niet was nagekeken, was voor [gedaagde] een logische verklaring voor het feit dat de boot vertraagd inschakelde. Bovendien zou het gebrek tijdig worden verholpen. Er was dus geen reden tot zorg, aldus [gedaagde] . Desalniettemin heeft hij deze bevindingen naar eigen zeggen mondeling met [eiser] besproken. Onder deze omstandigheden vond [gedaagde] het niet nodig om zijn bevindingen op te nemen in zijn keuringsrapport.
4.6.
Los van de vraag of [gedaagde] [naam] op zijn woord mocht geloven voor wat betreft de vermeende revisie van de staartstukken ( [eiser] betwist namelijk de door [gedaagde] geschetste gang van zaken), volgt uit het onderzoeksrapport van ESMA dat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot verwacht mag worden dat deze zijn opdrachtgever informeert over een constatering die duidt op een (mogelijk) probleem met de staartstukken van de boot. Dit uitgangspunt is niet door [gedaagde] weersproken. Gelet op de betwisting van [eiser] dat [gedaagde] met hem heeft besproken dat de boot vertraagd inschakelde, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om dit nader te onderbouwen. Het keuringsrapport was bij uitstek aangewezen om de constatering aangaande de staartstukken en wat daarover is besproken te benoemen. [gedaagde] heeft dat echter niet gedaan. Ook een andersoortige schriftelijke vastlegging van zijn bevindingen ontbreekt, zodat niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde] [eiser] heeft geïnformeerd over datgene waarover hij [eiser] had moeten informeren. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] .
Heeft [eiser] als gevolg van de tekortkoming schade geleden?
4.7.
Op grond van artikel 6:74 BW is [gedaagde] verplicht om de schade te vergoeden die [eiser] heeft geleden doordat [gedaagde] zijn verplichting uit de aan hem gegeven opdracht niet is nagekomen. Om te bepalen of [eiser] als gevolg van een wanprestatie van [gedaagde] schade heeft geleden, moet een vergelijking worden gemaakt tussen de situatie waarin [eiser] nu feitelijk verkeert en de hypothetische situatie waarin [eiser] zou hebben verkeerd als de wanprestatie niet had plaatsgevonden.
4.8.
[eiser] vordert een schadevergoeding van € 4.793,37. Hij stelt dat als [gedaagde] de opdracht goed had uitgevoerd en hem had geïnformeerd over het vertraagd inschakelen van de boot en het (mogelijke) probleem met de staartstukken, [eiser] de koopovereenkomst van de boot had kunnen ontbinden en opnieuw over de prijs had kunnen onderhandelen. Daarbij zou [eiser] de herstelkosten van € 4.793,37 op zijn bod in mindering hebben gebracht.
4.9.
Nu [gedaagde] tijdens de aankoopkeuring al heeft opgemerkt dat de boot vertraagd inschakelde – wat er volgens ESMA op duidt dat (onderdelen van) de staartstukken versleten zijn – kan worden uitgesloten dat de slijtage van de staartstukken pas een hoogtepunt heeft bereikt (en daarmee pas merkbaar werd) in de periode van zes weken tussen het moment van de aankoopkeuring en de levering van de boot aan [eiser] . Dit verweer van [gedaagde] slaagt dus niet.
4.10.
Verder voert [gedaagde] aan dat het om een oudere, tweedehands boot gaat waaraan het een en ander verbeterd en gerestaureerd moest worden. Daarom heeft [eiser] slechts € 60.000,00 voor de boot betaald. Het is onzeker of [eiser] een nog lagere prijs voor de boot overeen had kunnen komen met de verkoper als [gedaagde] hem had geïnformeerd over het (mogelijke) probleem met de staartstukken. Daarbij is van belang dat uit de koopovereenkomst blijkt dat [eiser] deze alleen kon ontbinden als uit de aankoopkeuring zou blijken dat sprake is van een wezenlijk gebrek of probleem van constructieve aard. Uit het onderzoeksrapport van ESMA blijkt niet dat daarvan sprake is. Een causaal verband tussen zijn tekortkoming en de gestelde schade ontbreekt dus, aldus [gedaagde] .
4.11.
[eiser] heeft, in reactie op dit verweer van [gedaagde] , tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij krassen en deuken in de boot zelf wel kan zien. Hij wilde juist graag weten of de boot technisch in orde was voordat hij deze definitief zou kopen. Daarom heeft hij tegenover de verkoper van de boot het voorbehoud van een aankoopkeuring gemaakt en heeft hij [gedaagde] ingeschakeld.
4.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] met deze toelichting in ieder geval voldoende aannemelijk gemaakt dat het herstel van de staartstukken van de boot voor hem als koper niet te vergelijken was met bijvoorbeeld algemene verbeteringen of restauraties vanwege de leeftijd van de boot (die hij overigens ook heeft laten uitvoeren). [eiser] heeft hiermee ook voldoende aannemelijk gemaakt dat hij opnieuw met de verkoper van de boot zou zijn gaan onderhandelen als hij over een (mogelijk) probleem met de staartstukken was geïnformeerd.
4.13.
De kantonrechter acht echter niet zonder meer aannemelijk dat [eiser] de koopovereenkomst rechtsgeldig kon ontbinden en dat de verkoper van de boot vervolgens ook daadwerkelijk met een lagere prijs had ingestemd. Uit het onderzoeksrapport van ESMA blijkt immers niet dat de versleten staartstukken kwalificeren als een wezenlijk gebrek of een probleem van constructieve aard, terwijl ontbinding op grond van de koopovereenkomst alleen op die grond mogelijk was. Verder is niet gesteld of gebleken wat de vraagprijs en de taxatiewaarde van de boot zijn en hoe de koopprijs van € 60.000,00 zich daartoe verhoudt. De kantonrechter is het dan ook met [gedaagde] eens dat het causaal verband tussen zijn tekortkoming en de gestelde schade ontbreekt, althans dat daar onvoldoende van is gebleken. De gevorderde schadevergoeding van € 4.793,37 en de daarop gebaseerde vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten worden daarom afgewezen.
4.14.
[eiser] heeft ook een vergoeding gevorderd van de onderzoekskosten die zijn gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid van [gedaagde] . Tussen partijen staat ter discussie of deze kosten moeten worden beschouwd als door [eiser] geleden vermogensschade zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW, omdat op de mondelinge behandeling is gebleken dat de rechtsbijstandsverzekering de factuur van ESMA heeft betaald en niet [eiser] . [eiser] verwijst ter onderbouwing van zijn vordering naar artikel 16.1 van het Rapport BGK-Integraal uit 2013, waarin is bepaald dat bij de beoordeling van de vraag of aan de eisende partij een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten moet worden toegekend buiten beschouwing moet blijven of deze kosten door een rechtsbijstandsverzekering zijn gedekt. Het gaat hier echter niet over buitengerechtelijke kosten (daar heeft de kantonrechter onder overweging 4.12 al over geoordeeld), maar over onderzoekskosten. Daarop is het Rapport BGK-Integraal uit 2013 niet van toepassing. Een ander belangrijk verschil is dat in het geval van buitengerechtelijke kosten een forfaitaire vergoeding wordt toegekend in plaats van een vergoeding van de werkelijk geleden schade zoals bij een vordering tot vergoeding van redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid het geval is (waar de door [eiser] gevorderde onderzoekskosten onder vallen). Nu de rechtsbijstandsverzekering van [eiser] de onderzoekskosten heeft betaald en dus niet [eiser] , kunnen deze naar het oordeel van de kantonrechter niet worden beschouwd als door [eiser] geleden vermogensschade. Deze vordering zal daarom eveneens worden afgewezen.
Voor wiens rekening komen de proceskosten?
4.15.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op € 678,00 aan salaris gemachtigde (2 punten × € 339,00) en € 135,00 aan nakosten (plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing).
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de proceskostenveroordeling betreft.
Dit vonnis is gewezen door mr. Borm en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.