Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verloop van de procedure
- mr. R.A.G. Keller, waarnemend advocaat;
- de heer [naam] , psychiater.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 1990, die verblijft in een GGZ-instelling. De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken, met als doel het toedienen van vocht en voeding, medicatie, medische controles, en andere noodzakelijke zorgmaatregelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene op 9 februari 2025 onder een crisismaatregel was geplaatst door de burgemeester van Tilburg, na verontrustend gedrag en een eerdere opname in januari 2025. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 februari 2025 was de betrokkene niet aanwezig, ondanks een behoorlijke oproep. De rechtbank heeft de waarnemend advocaat en een psychiater gehoord, die beiden de noodzaak van voortzetting van de crisismaatregel onderstreepten. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, waaronder levensgevaar en ernstige psychische schade, en dat de voorgestelde zorgvormen noodzakelijk waren om dit nadeel af te wenden. De rechtbank verleende de gevraagde machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken, tot en met 4 maart 2025, en wees het meer of anders verzochte af. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met het rechtsmiddel van cassatie open tegen deze beschikking.