ECLI:NL:RBZWB:2025:1234

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
C/02/431191 / JE RK 25-153
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 14 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking uitgesproken in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige]. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen in een netwerkpleeggezin, te weten bij mevrouw [informant]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige in een onveilige situatie verkeert, waarbij ernstige zorgen zijn over haar ontwikkeling. De minderjarige heeft op eigen initiatief besloten om bij [informant] te gaan wonen, omdat zij zich niet veilig voelde bij haar moeder en stiefvader. Er zijn aangiftes gedaan van seksueel misbruik door de stiefvader en van fysieke en mentale mishandeling door de moeder. De kinderrechter heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn om haar veiligheid en ontwikkeling te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431191 / JE RK 25-153
Datum uitspraak: 14 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidwest Nederland,
locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige] ,geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter heeft als belanghebbenden aangemerkt:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. G.H.M. van Laarhoven te Tilburg,
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 1] .
De kinderrechter heeft, rekening houdend met zijn positie in het gezin gedurende langere tijd als mede verzorgende en zijn inbreng tijdens de mondelinge behandeling, tevens als belanghebbende aangemerkt:
[de stiefvader] ,
hierna te noemen de stiefvader,
wonende in [woonplaats 1] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg, hierna te noemen de GI.
De kinderrechter merkt tevens als informant aan:
[informant] ,
hierna te noemen [informant] ,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 27 januari 2025;
  • het van de Raad op 6 februari 2025 gewijzigd verzoekschrift.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de stiefvader;
  • de vader;
  • [informant] ;
  • mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 2] , namens de GI;
  • mevrouw [naam 3] , namens de Raad.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woont bij haar moeder te [woonplaats 1] , maar verblijft feitelijk bij mevrouw [informant] (de moeder van haar vriendin) in [woonplaats 2] .

3.Het verzoek

De Raad heeft verzocht [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden en een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten mevrouw [informant] , eveneens voor de duur van twaalf maanden. De Raad heeft vervolgens haar verzoek schriftelijk in zoverre gewijzigd, dat wordt verzocht niet de Stichting Jeugdbescherming Brabant locatie Etten-Leur maar de locatie Tilburg met de uitvoering van beide verzochte beschermingsmaatregelen te belasten. Daarna heeft de Raad het verzoek mondeling gewijzigd, aldus dat wordt verzocht ten aanzien van [minderjarige] een ondertoezicht-stelling uit te spreken en een machtiging tot uithuisplaatsing bij mevrouw [informant] te verlenen tot aan [minderjarige] ’s meerderjarigheid, te weten tot [geboortedag] 2026.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de Raad schriftelijk en mondeling aanvullend aangevoerd dat [minderjarige] is geboren uit de relatie van de ouders. De ouders zijn uit elkaar gegaan toen [minderjarige] ongeveer 1 jaar oud was. De vader heeft nog 2 andere kinderen, met wie [minderjarige] geen contact heeft. Vanaf de leeftijd van 5 jaar is er tussen [minderjarige] en de vader contact opgebouwd. Tot haar 7e levensjaar is er een omgangsregeling geweest. De omgang tussen [minderjarige] en de vader werd geleidelijk minder. Uiteindelijk heeft [minderjarige] - naar de moeder heeft aangegeven - er zelf voor gekozen om na een conflict met de vader het contact te beëindigen. Dit was voor [minderjarige] geen gemakkelijke keuze.
4.2.
Vanaf juli 2018 is stiefvader, de heer [de stiefvader] , in beeld gekomen. Hij heeft een eigen woning, maar is veelal bij de moeder thuis. Hij heeft twee meerderjarige zonen, die bij hun moeder wonen, met wie hij geen contact heeft. Stiefvader is bekend met psychische klachten, hij gebruikt anti depressiva. [minderjarige] is op 8 april 2024 naar haar [vriendin] - die zij sinds oktober 2023 kent via school - en haar moeder [informant] gegaan. Sindsdien verblijft [minderjarige] daar nog steeds en zij laat blijken zich daar fijn te voelen. Afgezien van een enkel gesprek op 15 april 2024 heeft er tussen [minderjarige] en de moeder geen contact meer plaats gevonden. Ook is er geen contact tussen de moeder en [informant] . Wel heeft [informant] de moeder op verzoek van team WijZ over [minderjarige] geïnformeerd door middel van weekverslagen, echter na twee keer is zij daarmee gestopt, omdat daarop door de moeder niet werd gereageerd, zo geeft [informant] aan. Door Veilig Thuis, Team WijZ en Crossroads is geprobeerd om gezamenlijke gesprekken in te plannen, echter houdt [minderjarige] dit tot dusver af. In mei 2024 heeft [minderjarige] aangifte gedaan van seksueel misbruik door de stiefvader. Vervolgens heeft [minderjarige] in juni 2024 aangifte gedaan van fysieke en mentale mishandeling door de moeder door middel van slaan, schoppen, uitschelden en kleineren. De moeder en de stiefvader hebben daarover aangegeven dat dit geheel anders zit: [minderjarige] is volgens hen een manipulatieve tiener die er alles aan doet om haar zin te krijgen.
4.3.
Opa en oma (moederszijde) zijn belangrijke personen voor [minderjarige] . Vrij recent heeft [minderjarige] hen nog bezocht. Tot haar 12e levensjaar hebben zij veel voor [minderjarige] gezorgd. [minderjarige] kan echter niet bij opa en oma geplaatst worden, omdat dit te veel van hen zou vragen, temeer daar de opa aan dementie lijdt. De moeder heeft aangegeven dat zij tante moederszijde als een belangrijk persoon ziet voor [minderjarige] , omdat zij altijd een goede band met elkaar hadden. [minderjarige] heeft daarover aangegeven dat zij niet het idee heeft dat zij volledig bij haar tante terecht kan.
4.4.
De Raad concludeert op grond van voormelde feiten en omstandigheden dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd op het sociaal-emotionele, identiteits- en seksuele vlak. Er zijn zorgen over het gehele systeem. Er is in het gezin veel gebeurd. Er is ook eerder hulpverlening ingezet. Alle betrokkenen hebben daarbij hun eigen verhaal. Dit maakt de situatie erg ingewikkeld. [minderjarige] heeft een aantal keer aangegeven dat het thuis bij haar moeder en stiefvader niet veilig is voor haar. [minderjarige] heeft uiteindelijk in april 2024 zelf de beslissing genomen om uit deze situatie te stappen, zij is op eigen initiatief bij een vriendin en haar moeder gaan wonen. Ook heeft zij aangiftes gedaan tegen respectievelijk haar stiefvader en haar moeder.
4.5.
Het gaat zichtbaar niet goed in de relatie tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder en de stiefvader herkennen zich niet in waarvan zij door [minderjarige] worden beschuldigd, zij geven aan dat [minderjarige] manipulatief is en liegt, omdat zij zich thuis niet aan de regels wenst te houden. Er volgt nog een politieonderzoek. De moeder maakt zich veel zorgen om [minderjarige] , het is haar wens dat het contact met haar dochter wordt hersteld en dat er hulpverlening komt. Echter laat [minderjarige] blijken dat zij vooral rust wil. Ook blijkt dat zij zichzelf ‘ [naam 4] ’ noemt en dat ze met deze naam door anderen aangesproken wil worden. In haar omgeving wordt daaraan veelal gehoor gegeven. De Raad maakt zich er zorgen over dat [minderjarige] haar naam, die vanaf haar geboorte bij haar hoort, als negatief beschouwt of dat zij die althans associeert met nare gebeurtenissen. Het lijkt erop dat zij haar identiteit opsplitst om met haar situatie om te kunnen gaan.
4.6.
De Raad ziet in het heden ook positieve kanten aan haar ontwikkeling, nu [minderjarige] haar schooldiploma heeft behaald en zij serieus bezig is met haar vervolgstudie. Ook heeft zij sociale contacten, waarvan niet wordt gezien dat deze voor onrust zorgen. Tevens wordt gezien dat [minderjarige] kan omgaan met gezag en dat zij zich naar de regels weet te gedragen. Ook gaat zij hulpverlening vanuit Sterk Huis aan. Hiervoor verdient [minderjarige] complimenten.
De Raad acht het van belang dat in de komende periode aan de navolgende doelstellingen gewerkt gaat worden:
- er komt duidelijkheid vanuit de politieonderzoeken. [minderjarige] wordt begeleid ten
aanzien van de politieonderzoeken;
- [minderjarige] verblijft op een plek die veilig is. De huidige verblijfplek van [minderjarige] bij
[informant] wordt zo spoedig mogelijk beoordeeld vanuit de screening pleegzorg vanuit Sterk Huis;
- [minderjarige] verblijft op een plek waarmee door iedereen om haar heen emotioneel wordt
ingestemd, opdat zij daar haar rust kan vinden;
- er komt meer zicht op [minderjarige] ; zij krijgt behandeling waar dit nodig wordt bevonden
en [minderjarige] gaat deze behandeling ook daadwerkelijk aan;
- er wordt gekeken naar mogelijkheden voor passend contactherstel tussen [minderjarige] en
de moeder, waarbij het veiligheidsaspect blijvend voorop wordt gesteld.
4.7.
De Raad ziet geen mogelijkheden binnen het gezin om de zorgen zelf weg te
nemen. De visie van [minderjarige] staat lijnrecht tegenover die van de moeder en stiefvader en de
beschuldigingen van [minderjarige] naar de moeder en de stiefvader en vice versa zijn fors
van aard. Wel was er recent kortstondig sprake van contactherstel, echter bleek dit te snel te zijn gegaan en is dit geëindigd in ruzie, onrust en spanningen waarvan alle betrokkenen last hebben. Ook is sprake van aangiftes bij de politie, die nog in onderzoek zijn. De Raad ziet wel mogelijkheden in het netwerk, omdat [minderjarige] door [informant] thuis is opgevangen en zij daar mag verblijven zo lang als dat nodig is. Dit biedt voor [minderjarige] veiligheid binnen een voor haar bekende omgeving. Ook is [minderjarige] welkom bij haar opa en oma moederszijde. Een belemmering is dat de beschuldigingen over en weer binnen het gezin groot en ingrijpend zijn en deze niet door het netwerk opgelost kunnen worden. Ook is er geen contact tussen [informant] en de moeder, omdat de moeder dit niet wil.
4.8.
Het blijkt lastig om in een vrijwillig kader beslissingen in het belang van [minderjarige] te begeleiden. Het gaat hier immers om een minderjarige die de enige gezaghebbende ouder aanwijst als zijnde (mede) schuldig aan de door haar ervaren onveiligheid. Gezien de forse beschuldigingen over en weer wenst de Raad dat een stevige gezaghebbende partij wordt betrokken die het belang van [minderjarige] voorop kan zetten en die meekijkt in de besluiten die genomen (moeten) worden. Ook gunt de Raad het [minderjarige] dat iemand meer zicht op haar krijgt, in haar belang meedenkt en haar helpt, ongeacht de uitkomst van het politieonderzoek. Een jeugdbeschermer kan deze taken op zich nemen.
4.9.
De Raad concludeert op grond van voormelde feiten en omstandigheden dat een ondertoezichtstelling in het belang van [minderjarige] op dit moment noodzakelijk is. Het is op dit moment primair van belang dat [minderjarige] zich veilig kan ontwikkelen, dat zij zich gehoord voelt over wat haar bezig houdt en wat er aan haar uitlatingen en handelwijze onderliggend is. Er is in het verleden veel gebeurd, waardoor onderlinge verstandhoudingen verstoord zijn geraakt. Onderzocht zal moeten worden wat er nodig is om die te herstellen. [minderjarige] heeft bovendien hulp nodig om naar zelfstandigheid uit te groeien. Het is daarom van belang dat er een jeugdbeschermer wordt aangesteld die naast [minderjarige] kan staan, die het gehele systeem kan overzien, daarop hulpverlening kan inzetten en daarover de regie kan voeren. Daarnaast acht de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] om haar plek bij [informant] te formaliseren op dit moment noodzakelijk. [minderjarige] verblijft intussen al ruim 9 maanden niet meer thuis. Bovendien is de verwachting dat zij vóór het bereiken van de achttienjarige leeftijd niet meer thuis zal kunnen wonen. Hoewel haar vervolgplek waarschijnlijk kamertraining zal worden, verzoekt de Raad op dit moment aan de rechtbank niet om een ‘brede’ machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Dit omdat sprake is van een complexe situatie waarin er nog veel onduidelijk is. Bovendien loopt er nog een politie-onderzoek, dat naar verwachting langere tijd zal gaan vergen.

5.Het standpunt van [minderjarige]

Tijdens het afzonderlijk kindgesprek heeft [minderjarige] aangegeven dat zij bij [informant] een fijne eigen plek heeft gevonden. Ook verloopt haar schoolopleiding voorspoedig sinds zij een overstap heeft gemaakt. Zij vindt het fijn dat zij weer contact heeft met haar vader. Er is nu nog incidenteel sprake van contact, zij zou dit graag willen opbouwen naar vaste contactmomenten, ook om haar vader beter leren kennen. Dit ligt ingewikkelder waar het haar moeder en haar stiefvader betreft. Zij lijken haar niet te willen accepteren als de persoon die zij is; kansen om daaraan te werken worden door hen niet aangegrepen. [minderjarige] geeft ten slotte aan dat zij bij [informant] wil blijven, wel heeft zij plannen om op termijn met kamertraining te starten.

6.De standpunten van de belanghebbenden

6.1.
Door en namens de moeder en de stiefvader is - samengevat - naar voren gebracht dat haar gezinssituatie als gevolg van de forse beschuldigingen van [minderjarige] ernstig ontwricht is geraakt. Ook voelen zij en ook de stiefvader daardoor niet de ruimte en veiligheid om aan contactherstel met [minderjarige] te gaan werken. Zij zien dat [minderjarige] zichzelf al vanaf jonge leeftijd in risicovolle situaties brengt, dat zij gezagsondermijnend gedrag vertoont en dat zij steeds vaker de grenzen opzoekt en haar eigen leven leidt. In gesprekken die zij daarover met [minderjarige] hebben gevoerd beloofde zij telkens beterschap, echter werd er daarop geen verandering gezien. Gezien alle zorgen rondom [minderjarige] had de moeder haar graag tot hulp en steun willen zijn. Echter heeft zij moeten vaststellen dat [minderjarige] zich niet open stelt voor hulp van haar kant.
Het is op dit moment van belang dat eerst het resultaat van het politie onderzoek duidelijk wordt. Wel ziet de moeder en onderschrijft ook de stiefvader dat sprake is van zodanige zorgen rondom [minderjarige] dat van een ontwikkelingsbedreigende situatie dient te worden gesproken. Namens de moeder wordt daarom met een ondertoezichtstelling ingestemd, ongeacht wat de uitkomst van het politie-onderzoek zal zijn. Verder is er in de visie van de moeder op dit moment geen aanleiding om wijziging te brengen in het huidige verblijf van [minderjarige] . Zij kan daarom ook achter de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing staan. Wel met de kanttekening dat er nog een pleegzorgscreening dient plaats te vinden, indien daaruit een negatief resultaat mocht volgen zal naar een ander pleeggezin of mogelijk andere voorziening moeten worden gezocht. Daarom lijkt een brede machtiging aangewezen, om te voorkomen dat er bij een negatieve screening, of bij de beschikbaarheid van kamertraining, een nieuw verzoek moet worden gedaan. Daarnaast is van belang dat, indien de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken en er een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend, dat de hulpverlening per direct kan starten. [minderjarige] wordt al snel meerderjarig, zij bevindt zich als het ware op de grens naar de volwassenheid, het is daarom van belang dat er snel kan worden doorgepakt.
6.2.
De vader heeft opgemerkt dat hij blij is met het recente contactherstel tussen hem en [minderjarige] . Bij zowel [minderjarige] als bij hem blijkt de wens aanwezig om elkaar beter te leren kennen. Wel is hij als vader daarin nog zoekende. Hij is erg geschrokken van de uitkomst van het raadsonderzoek en het verzoek dat daaruit is gevolgd. Hij onderkent dat sprake is van een complexe en ingewikkelde situatie, het komen tot onderlinge samenwerking tussen alle direct betrokkenen en het accepteren van hulpverlening ziet hij als enige oplossing om daarin verandering te brengen. Hij kan daarom achter een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing staan, als verzocht.

7.De standpunten van de informanten

7.1.
Door [informant] is opgemerkt dat zij heeft kunnen vaststellen dat [minderjarige] het naar haar zin heeft in haar gezin. Ook ziet zij dat [minderjarige] serieus aan zichzelf werkt en dat zij daarbij gebruik maakt van de hulpverlening, die zij momenteel krijgt vanuit Sterk Huis. [minderjarige] onderhoudt ook een positief contact met haar vader en zij laat blijken gemotiveerd te zijn voor kamertraining. In gesprekken van haar met [minderjarige] wordt ook aan deze beide opties specifiek aandacht gegeven. Met deze toelichting kan zij achter het verzoek tot ondertoezichtstelling en tot machtiging tot uithuisplaatsing staan. Ten slotte wijst zij erop dat over twee weken de laatste sessie van het screeningstraject zal plaats vinden. Ook indien de uitkomst daarvan negatief mocht zijn kan [minderjarige] voor zo lang als nodig bij haar blijven wonen.
7.2.
Namens de GI is aangevoerd dat zij op basis van de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling concludeert dat [minderjarige] zodanig in haar ontwikkeling wordt bedreigd dat een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing in haar belang op dit moment noodzakelijk is. Wel wordt erop gewezen dat er sprake is van een wachtlijst. Dit betekent dat de zaak in eerste instantie aan het Provinciaal Instroom Team zal worden toebedeeld. Ook daarvoor is er op dit moment een wachtlijst. Eventuele aanmeldingen voor hulpverlening of vervolgplekken voor [minderjarige] , zullen al wel gedaan worden vanuit het Instroom Team. Zodra mogelijk zal de zaak door de jeugdbeschermer van de GI worden opgepakt.

8.De beoordeling

8.1.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd; en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Tevens kan de kinderrechter een machtiging verlenen aan de gecertificeerde instelling om de minderjarige uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
8.2.
De inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling strekken naar het oordeel van de kinderrechter tot de overtuiging dat sprake is van een situatie waarin er ernstige zorgen zijn over het opgroeien van [minderjarige] . Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat [minderjarige] aanvankelijk woonde in het gezin van haar moeder, waarvan ook de stiefvader in belangrijke mate deel uitmaakt. In april 2024 heeft [minderjarige] op eigen initiatief besloten bij [informant] - de moeder van haar vriendin - te gaan wonen. [minderjarige] heeft daarover aangegeven dat de situatie bij haar moeder en stiefvader voor haar niet langer veilig was. Vervolgens heeft zij in mei 2024 aangifte gedaan tegen de stiefvader van seksueel misbruik respectievelijk in juni 2024 tegen de moeder van fysieke en mentale mishandeling. Er loopt in dat verband een politie onderzoek. In eerder ingezette hulpverlening is de melding van seksueel misbruik van [minderjarige] ook al met haar en de moeder en stiefvader besproken. Ook laat [minderjarige] blijken dat zij voortaan met een andere voornaam wil worden aangesproken. In reactie daarop hebben de moeder en de stiefvader verklaard zich niet te herkennen in de door [minderjarige] geuite beschuldigingen. Sindsdien is er tussen [minderjarige] en de moeder en de stiefvader geen contact meer, op een aantal dagen na, toen [minderjarige] bij de moeder voor de deur stond en daar ook bleef slapen. [minderjarige] laat blijken dat zij bij [informant] een fijne plek heeft. [informant] bevestigt dit, zij ziet dat [minderjarige] positief en toekomstgericht bezig is. [minderjarige] denkt daarbij aan kamertraining. Ook heeft zij het contact met haar vader, dat gedurende een aantal jaren was verbroken, hersteld en is gebleken dat beiden open staan voor het werken aan uitbreiding van dit contact.
8.3.
Hoewel [minderjarige] enerzijds in het gezin van [informant] laat zien serieus bezig te zijn met haar toekomst, waaronder haar (vervolg)studie, zij ook in sociaal opzicht positief functioneert en zich aan de huisregels houdt geldt anderzijds dat zij ernstige beschuldigingen naar haar moeder en haar stiefvader heeft geuit. Naast dat het politie-onderzoek daarover hopelijk meer duidelijkheid zal geven, geldt dat hulpverlening en regievoering in een verplicht kader middels een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om systemisch onderzoek te kunnen laten plaats vinden naar de oorzaken van de verstoorde verstandhoudingen, naar wat er nodig is om die te herstellen en wat [minderjarige] verder nog nodig heeft om verantwoord uit te groeien richting zelfstandigheid. De kinderrechter hoopt/verwacht dat de duur van beide beschermingsmaatregelen tot aan [minderjarige] ’s meerder-jarigheid voldoende zal zijn om de noodzakelijke hulp/ondersteuning ten minste in de steigers te zetten, opdat daarmee aan [minderjarige] voldoende houvast en perspectief met name voor de periode nadien geboden zal kunnen worden. Het verzoek dat door de moeder en stiefvader is gedaan om een brede machtiging, wordt niet gehonoreerd. Los van het feit dat de kinderrechter daarvoor afhankelijk is van het verzoek van de Raad, overweegt de kinderrechter dat het gaat om een te lange en te onduidelijke periode om nu op vooruit te lopen met een brede machtiging.
8.4.
Op grond van het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria, als hiervóór genoemd, voor ondertoezichtstelling en voor het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode zoals thans door de Raad verzocht.
8.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

9.De beslissing

De kinderrechter:
9.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 14 februari 2025 tot [geboortedag] 2026;
9.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij mevrouw [informant] , wonende te [woonplaats 2] , met ingang van 14 februari 2025 tot [geboortedag] 2026;
9.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
9.4.
wijst af het meer dan wel anders verzochte.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2025 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 21 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.